Veruit het grootste deel van de wereldwijd geteelde sojabonen wordt gebruikt als veevoer. Dit is met name problematisch omdat de sojateelt enorme schade aan het milieu toebrengt aan leverancierslanden. Het Instituut voor landbouw- en voedingswetenschappen aan de Martin Luther Universiteit Halle-Wittenberg (MLU) onderzoekt daarom momenteel binnenlandse alternatieven als onderdeel van het SilaToast-project. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met het Saksische Staatsbureau voor milieu, landbouw en geologie (LfULG), met als doel te bepalen welke speciale behandeling van alternatieve voedingsmiddelen nodig heeft om de voedingswaarde van sojabonen te evenaren.
Soja is een populair voer vooral vanwege het hoge eiwitgehalte. De teelt ervan is echter op verschillende gronden bekritiseerd. Ten eerste zijn de meeste sojabonen, voornamelijk geteeld in Zuid-Amerika, genetisch gemodificeerd, een praktijk waar Europese consumenten steeds meer bezwaar tegen hebben. De sojateelt vernietigt ook belangrijke ecologische gebieden zoals regenwouden, en hun transport over lange afstanden vervuilt het milieu. De algemene slechte ecologische voetafdruk van soja heeft het Federale Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening (BMEL) ertoe gebracht onderzoek naar vervangers te ondersteunen.
Het financiert het gezamenlijke MLU- en LfULG SilaToast-project voor het testen van twee inheemse peulvruchten, de erwt en de veldboon. “Ons hoofddoel is het verbeteren van de voederwaarde van regionaal geproduceerde voedingsmiddelen door fermentatie en thermische behandeling, zodat ze soja-eiwit zowel kwantitatief als kwalitatief kunnen vervangen”, zegt prof. Dr. Olaf Steinhöfel, ere-professor van MLU en de projectleider van LfULG. Dit is echter niet de enige motivatie. “Binnenlandse peulvruchten komen ook op meerdere manieren ten goede aan de landbouw, het milieu en het klimaat”, aldus Annette Zeyner, hoogleraar diervoeding aan de MLU. Ze maken de grond los en slaan stikstof uit de lucht op, waartoe andere planten niet in staat zijn.
Vooral erwten bevatten veel eiwit en zetmeel. “Maar op dit moment meten ze soja niet, deels omdat ze veel zogenaamde anti-voedende factoren bevatten,” legt Zeyner uit. Dit zijn stoffen die de opname van waardevolle voedingsstoffen belemmeren. Het probleem is echter relatief eenvoudig op te lossen, zoals de werkgroep van Zeyner heeft ontdekt. Ten eerste worden anti-voedzame ingrediënten grotendeels afgebroken door normale landbouw-inkuilpraktijken. Een andere methode om de voedingswaarde van de peulvrucht te verbeteren, hoewel nog niet veel gebruikt in combinatie met inkuilen, is blootstelling aan hitte. Thermische behandeling doet meer dan alleen maar verder de anti-voedende factoren in erwten af.
In een recent onderzoek konden Zeyner en haar medewerker Dr. Martin Bachmann aantonen dat het ook voorkomt dat de eiwitten zo snel worden afgebroken door bacteriën in de pens van koeien en andere herkauwers. Ontbinding die te snel gebeurt, is om twee redenen problematisch: ten eerste wordt een grote hoeveelheid stikstof uitgescheiden via de fecale materie en kan dus het grondwater binnendringen als nitraat of de lucht als stikstofoxide, een krachtig broeikasgas en ten tweede waardevol essentiële aminozuren gaan daarbij verloren. Deze moeten de doorgang naar de dunne darm overleven om daar te worden opgenomen. Dit is vooral belangrijk om melkkoeien voldoende productie te laten bereiken.
“Het knelpunt is dat oververhitting op zijn beurt de eiwitten beschadigt”, zegt Zeyner. Het project heeft daarom de optimale temperatuur, de duur van de thermische behandeling en het vochtgehalte van kuilvoer bepaald. Bij laboratoriumtests kon Bachmann aantonen dat inkuilen en thermische behandeling geen invloed hadden op de productie van gas en methaan. Scanning elektronenmicroscoop beeldvorming toonde bovendien aan dat zetmeelmoleculen niet werden veranderd door verhitting.
LfULG voert de voertesten uit met melkkoeien. Het Merbitz Agricultural and Nutritional Research Centre van de MLU biedt ook gestandaardiseerde wettelijke tests om de energie-inhoud van diervoeders te bepalen, met schapen als modeldier. De ingekuilde en warmtebehandelde erwten kunnen mogelijk ook worden gebruikt bij varkens en pluimvee.