Onderzoekers hebben 22 pesticiden geïdentificeerd die consistent in verband worden gebracht met de incidentie van prostaatkanker in de Verenigde Staten, waarbij vier van de pesticiden ook in verband worden gebracht met sterfte door prostaatkanker. De bevindingen zijn online gepubliceerd door Wiley in CANCER, een peer-reviewed tijdschrift van de American Cancer Society.
Om de associaties op county-niveau van 295 pesticiden met prostaatkanker in alle counties in de Verenigde Staten te beoordelen, voerden onderzoekers een milieubrede associatiestudie uit, waarbij ze een vertraging tussen blootstelling en incidentie van prostaatkanker van 10-18 jaar gebruikten om rekening te houden met de langzaam groeiende aard van de meeste prostaatkankers. De jaren 1997-2001 werden beoordeeld op pesticidengebruik en 2011-2015 op prostaatkankeruitkomsten. Op dezelfde manier werden 2002-2006 geanalyseerd op pesticidengebruik en 2016-2020 op uitkomsten.
Onder de 22 pesticiden die consistente directe associaties met de incidentie van prostaatkanker vertoonden in beide tijdsgebaseerde analyses, waren er drie die eerder in verband waren gebracht met prostaatkanker, waaronder 2,4-D, een van de meest gebruikte pesticiden in de Verenigde Staten. De 19 kandidaat-pesticiden die niet eerder in verband waren gebracht met prostaatkanker, omvatten 10 herbiciden, verschillende fungiciden en insecticiden en een bodemfumigant.
Vier pesticiden die in verband werden gebracht met de incidentie van prostaatkanker, werden ook in verband gebracht met sterfte door prostaatkanker: drie herbiciden (trifluralin, cloransulam-methyl en diflufenzopyr) en één insecticide (thiamethoxam). Alleen trifluralin wordt door de Environmental Protection Agency geclassificeerd als een “mogelijke menselijke carcinogeen”, terwijl de andere drie worden beschouwd als “waarschijnlijk niet carcinogeen” of bewijs hebben van “niet-carcinogeniciteit”.
“Dit onderzoek toont aan hoe belangrijk het is om blootstelling aan het milieu, zoals het gebruik van pesticiden, te bestuderen om mogelijk een deel van de geografische variatie te verklaren die we waarnemen in de incidentie en sterfgevallen van prostaatkanker in de Verenigde Staten”, aldus hoofdauteur Simon John Christoph Soerensen, MD, van Stanford University School of Medicine. “Door voort te bouwen op deze bevindingen, kunnen we onze inspanningen om risicofactoren voor prostaatkanker te identificeren, verder ontwikkelen en werken aan het verminderen van het aantal mannen dat door deze ziekte wordt getroffen.”