Al sinds de eerste sociale media en online communicatiestructuren opkwamen is er discussie over privacy, misinformatie en misbruik. De Europese Unie heeft afgelopen voorjaar twee grote privacywetten aangenomen, de Digital Services Act (DSA) en de Digital Markets Act (DMA). De eerste gaat vooral over bescherming van gebruikers en over moderatie en de laatste over de concurrentie tussen mediabedrijven. Volgens dr. Titus Stahl, politiek filosoof, is deze vorm van regulatiewetgeving echter niet genoeg.
De regulatie van commerciële bedrijven adresseert namelijk niet de ondemocratische component van sociale media. Buitenlandse bedrijven bepalen hoe wij met elkaar én over elkaar communiceren en wij als burgers hebben weinig invloed op hoe hun platforms worden ontworpen en beheerd. Bovendien hebben deze bedrijven beschikking over grote hoeveelheden data waarvan we nu niet kunnen controleren wat ermee gebeurt. En dat is problematisch.
Wetten niet toereikend
‘Privacywetten zoals de AVG regelen dat mensen toestemming moeten geven voor het gebruik en de opslag van hun persoonlijke gegevens. De wetgever gaat ervan uit dat er geen probleem is wanneer deze toestemming vrijwillig wordt gegeven. Dus jij geeft toestemming via een user agreement of het accepteren van cookies, en daarmee is de kous af. Dat klopt natuurlijk niet. De partijen zijn niet gelijk, want de kennis is ongelijk verdeeld: bedrijven weten wat er met data gebeurt, maar het is niet realistisch om te denken dat gebruikers dit kunnen overzien. Daarnaast gaat de technologie veel sneller dan wat de wetgever aan wetten kan bijhouden. Vijf jaar geleden was kunstmatige intelligentie bijvoorbeeld nog geen issue. Je kunt dus nooit voorspellen waar je data uiteindelijk voor gebruikt gaat worden.’
Ondemocratische communicatiestructuren
‘Daarnaast adresseren deze wetten niet de onwenselijke situatie dat bedrijven hele communicatiestructuren van de maatschappij in handen hebben. Die structuren worden uiteindelijk doorontwikkeld voor hun eigen doeleinden, namelijk winstmaximalisatie. De commerciële doeleinden van de platformen zijn gebaat bij veel interactie tussen de gebruikers. Een genuanceerd verhaal zal echter veel minder interactie genereren dan een schreeuwerige of provocerende post. De manier waarop algoritmes posts promoten of verbergen bepaalt dus het publieke debat. Het verweer van de platforms is dat ze nou eenmaal geld moeten verdienen omdat het een bedrijf is. En gebruikers tekenen dat ze vrijwillig gebruikmaken van de diensten. Er bestaat echter geen écht alternatief. Je wilt op de platformen zijn waar iedereen te vinden zijn. Je wilt je vrienden en relaties kunnen bereiken. Op die manier blijven we dus afhankelijk van die bedrijven.’
Controle naar de gebruikers
‘Als we de waarde van democratische zelfbeschikking serieus nemen, kunnen we zien hoe onwenselijk deze situatie is. De oplossingen worden nu teveel gezocht bij de individuele gebruiker door de nadruk te leggen op keuzevrijheid en toestemmingsverklaringen. Die keuze beperkt zich in de praktijk echter tot een tiental grote platformen die van bedrijven zijn die in het buitenland zitten. Daarnaast ben je bijna gedwongen om een account aan te maken op het platform waar de meerderheid zit. Er zouden op zijn minst alternatieven moeten zijn waar democratische waarden gewaarborgd zijn en mensen echt invloed hebben over hoe er met de informatie wordt omgegaan en hoe de algoritmen werken. Je kunt dan denken aan een publieke omroep model. Je zou ook medezeggenschap van gebruikers kunnen eisen over hoe algoritmen werken en welke informatie verzameld wordt. Dit is een weg van de lange adem, maar hierin is wel een belangrijke rol weggelegd voor publieke organisaties en de overheid. De vrije markt gaat het zelf niet oplossen.’
Persbericht Rijksuniversiteit Groningen