Een nieuwe studie werpt licht op de voedingsbehoeften van matig premature baby’s en betwist de veronderstelling dat het verstrekken van aanvullende intraveneuze eiwitten en melk hun overgang naar volledige borstvoeding of normale voeding zou versnellen.
Bij het onderzoek, geleid door het Liggins Institute en gepubliceerd in de New England Journal of Medicine, waren 530 baby’s betrokken die geboren waren tussen de 32 en 36 weken zwangerschap en die al intraveneuze vloeistoffen kregen. Sommige van deze baby’s kregen extra intraveneuze eiwitten en/of extra melk (doorgaans zuigelingenvoeding), terwijl anderen alleen standaard intraveneuze vloeistoffen kregen.
Verrassend genoeg bleek uit het onderzoek dat het verstrekken van deze aanvullende voedingsstoffen de tijd die baby’s nodig hadden om over te stappen naar volledige borstvoeding of normale voeding niet versnelde in vergelijking met het simpelweg wachten tot de melk van hun moeder binnenkwam. Bovendien waren er geen significante verschillen in de het vetgehalte of de groei van baby’s op de leeftijd van vier maanden tussen de groepen.
Bovendien betrof een ander aspect van het onderzoek het blootstellen van sommige baby’s aan de smaak en geur van melk voordat met sondevoeding werd begonnen, maar deze interventie resulteerde ook niet in noemenswaardige verschillen in de voedingsresultaten.
Deze bevindingen suggereren dat matig premature baby’s veerkrachtiger kunnen zijn dan eerder werd gedacht en mogelijk geen aanvullende voedingsinterventies nodig hebben naast de standaardzorg in afwachting van het begin van de borstvoeding. Dit onderzoek heeft implicaties voor het optimaliseren van de zorg voor premature baby’s en onderstreept het belang van evidence-based benaderingen in de neonatale geneeskunde.
Bron: University of Auckland