Het kleinste land van Afrika, Gambia, heeft bijna geen vis meer. Sinds de Chinese vismeelfabrieken er staan, wordt het meeste vis verwerkt tot veevoer, dat naar China en Europa wordt verscheept. Ondanks protesten floreert het neokoloniale grootkapitaal en blijken de beloften van nieuwe wegen en honderden banen een illusie. De verhalen van de vissers Paul en Abou en de visverkoopster Mariam vormen een intiem kader voor het verhaal van de gestolen ontwikkeling van West-Afrika en de dwang om een beter leven te zoeken in Europa.