Verschillen in hersenstructuur tussen broers en zussen maken sommigen vatbaarder voor het ontwikkelen van ernstig antisociaal gedrag.
Structurele verschillen in het gebied van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de besluitvorming zouden kunnen verklaren waarom broers en zussen uit hetzelfde gezin, kunnen verschillen in hun risico op het ontwikkelen van gedragsstoornis.
Psychologen en neurowetenschappers vragen zich al lang af waarom broers en zussen met ogenschijnlijk dezelfde opvoeding en genetische samenstelling zo aanzienlijk kunnen verschillen in hun gedrag: hoe slagen sommige jonge mensen die opgroeien in gezinnen met asociaal of crimineel gedrag erin om uit de problemen te blijven (het ‘ witte schaap’ van de familie)?
Wetenschappers van de universiteiten van Bath en Southampton onderzochten deze vraag door verschillende leden van dezelfde familie te bestuderen – sommigen met een gedragsstoornis in de geestelijke gezondheid, en sommigen zonder gedragsproblemen.
Gedragsstoornis wordt gekenmerkt door repetitieve patronen van agressief en antisociaal gedrag. Het leidt tot aanzienlijke persoonlijke en financiële kosten voor de getroffen personen, hun families en de samenleving in het algemeen en is één van de meest voorkomende redenen voor verwijzing naar de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en adolescenten in de UK.
Gedragsstoornis heeft een prevalentie van ongeveer 5% onder jongeren tussen 5 en 16 jaar, hoewel er een steile sociale klassengradiënt is: een onderzoek uit 2004 wees uit dat bijna 40% van de verzorgde kinderen die waren misbruikt of in beschermingsregisters stonden, een gedragsstoornis had. Ondanks dit alles blijft het algemeen bewustzijn van de aandoening laag en wordt het niet erkend door veel psychologen of psychiaters.
De nieuwe studie, gepubliceerd in het tijdschrift Psychological Medicine, probeerde de onderliggende mechanismen te begrijpen die iemands risico om de aandoening te ontwikkelen kunnen bepalen. Het internationaal team, waaronder dr. Graeme Fairchild van de Universiteit van Bath, voerde MRI-hersenscans uit bij 41 adolescenten met een gedragsstoornis, 24 niet-aangetaste broers en zussen (die een broer of zus hadden met een gedragsstoornis maar de aandoening zelf niet vertoonden) en 38 zich normaal ontwikkelende controles zonder familiegeschiedenis van gedragsstoornissen.
Uit hun analyse bleek dat jonge mensen met een gedragsstoornis en hun familieleden beide structurele verschillen vertoonden in een deel van de hersenen dat de inferieure pariëtale cortex wordt genoemd. Er waren echter ook structurele veranderingen in de hersenen die specifiek waren voor de gedragsstoornisgroep in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor empathie en cognitieve controle/remmend gedrag die niet werden gevonden bij de onaangetaste broers en zussen.
Daarnaast vonden de onderzoekers ook veranderingen in de prefrontale cortex, een hersengebied dat betrokken is bij planning en besluitvorming, die specifiek waren voor de onaangetaste broers en zussen – wat kan verklaren waarom ze beschermd zijn tegen het vertonen van antisociaal gedrag ondanks het opgroeien met één van beide omgevingen. of genetische risicofactoren voor gedragsstoornissen. Uit eerder werk van hetzelfde team bleek dat ondanks verschillen in antisociaal gedrag tussen broers en zussen, zowel degenen met een gedragsstoornis als hun niet-aangetaste broers en zussen moeite hadden met het herkennen van emotionele gezichtsuitdrukkingen.
Dr Graeme Fairchild van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Bath legt uit: “Ons onderzoek was gericht op het begrijpen van de grondoorzaken van gedragsstoornissen, met name wat leden van dezelfde familie onderscheidt in hun antisociaal gedrag en of er genetische risicomarkers voor gedragsstoornissen zijn in het brein.
“Dit is één van de eerste familie gerelateerde onderzoeken naar gedragsstoornissen en bevestigt dat de hersenen belangrijk zijn om onderscheid te maken tussen leden van dezelfde familie die een hoger risico lopen op het ontwikkelen van antisociaal of crimineel gedrag.
“Interessant is dat, hoewel ons eerder werk veel voorkomende beperkingen liet zien tussen aangedane en niet-aangetaste broers en zussen bij het herkennen van gezichtsuitdrukkingen, deze studie suggereert dat belangrijke gedragsverschillen kunnen worden bepaald door kleine veranderingen in het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor het uitvoerend functioneren of besluitvorming. Deze verschillen zouden sommige broers en zussen meer vatbaar kunnen maken voor risicovol gedrag en zouden nu een focus moeten zijn van toekomstig onderzoek.”
De auteurs hopen dat hun bevindingen op termijn kunnen helpen bij vroege interventies voor de jongere broers en zussen van tieners met een gedragsstoornis, waardoor ze op jongere leeftijd toegang krijgen tot hulp en behandeling.
Vertaling Andre Teirlinck