Het houdbaarheidssaldo van de Nederlandse overheidsfinanciën is veranderd van een klein overschot in 2014 naar een tekort van 1,6% van het bruto binnenland product (bbp), oftewel 16 miljard euro. Dit is vooral het gevolg van het kabinetsbeleid en stijging van de zorguitgaven. Zonder aanvullend beleid kunnen toekomstige generaties niet van dezelfde overheidsvoorzieningen profiteren als mensen nu. Dat concludeert het CPB in de vandaag verschenen studie ‘Zorgen om morgen’.
De overheidsuitgaven stijgen in de toekomst meer dan de overheidsinkomsten. Dit komt vooral door de vergrijzing van de bevolking: het aantal gepensioneerden stijgt terwijl de beroepsbevolking maar beperkt toeneemt. Gepensioneerden ontvangen een AOW-uitkering en bovendien gebruiken ouderen gemiddeld meer zorg. Tegelijk stijgen de inkomsten uit belastingen minder hard door de beperkte toename van het aantal werkenden.
Het CPB publiceert eens in de vier à vijf jaar zo’n vergrijzingsstudie. In 2014 was er een houdbaarheidsoverschot van 0,4% bbp, bij de start van het kabinet Rutte III was het overschot nog 0,2% bbp. In oktober 2017 leidde de verwerking van het regeerakkoord van het kabinet Rutte III in een verslechtering van 0,6% bbp. Sindsdien hebben het Pensioenakkoord en de lastenverlichting uit de Miljoenennota 2019 voor een verdere daling van 0,7% bbp gezorgd. Ook andere wijzigingen hebben een neerwaarts effect op het houdbaarheidssaldo, zoals een hogere inschatting van toekomstige zorguitgaven en realisaties waaronder de revisie van de Nationale rekeningen. De opwaartse bijstelling van de raming van het arbeidsaanbod zorgt voor een verbetering van de houdbaarheid.
De studie gaat verder dieper in op de betekenis van de lage rente en productiviteit, het klimaatbeleid en de aanpassing van de AOW-leeftijd voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Varianten laten de gevoeligheid voor de gemaakte aannames zien. Tot slot is er een hoofdstuk dat de implicaties van het houdbaarheidstekort voor het begrotingsbeleid in een breder perspectief zet.