Link ontdekt tussen gevoeligheid voor bittere
smaak en risico op kanker
PENN STATE
Een hoge gevoeligheid voor bittere smaak wordt gelinkt
met een significant verhoogd risico op kanker bij oudere
Britse vrouwen, volgens onderzoekers die een unieke
studie uitvoerden onder 5500 vrouwen wiens
voedingspatroon, leefstijl en gezondheid ongeveer 20
jaar lang gevolgd werd.
De studie onderzocht de relatie tussen het vermogen tot
proeven van de bitter smakende stof fenylthiocarbamide,
bekend als PTC, of de aanwezigheid van specifieke
genetische verschillen in de receptor voor bittersmaak,
TAS2R38, welke bindt aan PTC, en het risico op kanker in
een deelgroep van de UK Women’s Cohort Study.
De UK Women’s Cohort Study werd tot stand gebracht in
1995 door voedingsepidemiologen aan de Leeds University
om verbanden te onderzoeken tussen voeding en chronische
ziektes, kanker in het bijzonder. De studie had een
vrouwelijke populatie van 35000 vrouwen van
(aanvankelijk) middelbare leeftijd. De onderzoekers
verkregen gegevens over de incidentie van kanker van het
Great Britain National Health Service Central Register.
Onderzoekers analyseerden het voedingspatroon van
vrouwen in de studie, gebruik makende van een 217 items
bevattende voedsel frequentie vragenlijst , die werd
toegepast toen de vrouwen in de late jaren 90 deelnamen
aan de cohort studie. De onderzoekers stelde de
hypothese dat vrouwen met een grotere gevoeligheid voor
bittere smaak minder groenten zouden consumeren en dit
een hogere incidentie van kanker zouden opleveren.
Hoewel er geen verband was tussen gevoeligheid voor
bittere smaak en consumptie van groenten, ontdekten
onderzoekers wel dat, onder oudere vrouwen, gevoeligheid
voor bittere smaak gelinkt werd met een groter risico op
kanker, volgens hoofdonderzoeker Joshua Lambert,
associate professor of food science in het College of
Agricultural Sciences, Penn State.
Lambert, die samenwerkte met wetenschappers van de
voedingsepidemiolgie groep van Leeds University toen hij
op sabbatical was in Engeland om het onderzoek op te
zetten, merkte op dat, afhankelijk van het niveau van de
gevoeligheid voor bittere smaak, de studiedeelnemers
werden ingedeeld als ’super-proevers’, ‘proevers’, en
‘niet-proevers’. De bevindingen werden deze maand online
gepubliceerd in het European Journal of Nutrition.
“De verschillen in de incidentie van kanker tussen de
vrouwen met de hoogste gevoeligheid voor bittere smaak
en die met de laagste, was opvallend“, aldus Lambert.
“Super-proevers hadden een ongeveer 58 procent hoger
risico op kanker, en de proevers hadden een 40 procent
hoger risico om kanker te ontwikkelen, vergeleken met
vrouwen die ingedeeld waren als niet-proevers.”
Echter, in deze analyse, leverde een hoge gevoeligheid
voor bittere smaak niet de verwachte link met keuzes met
betrekking tot voeding die het vaker voorkomen van
kanker konden verklaren, benadrukte Lambert.
“Onze hypothese was dat vrouwen die een grotere
gevoeligheid voor bittere smaak hadden—of ze PTC
proevers waren, superproevers, of dat ze het TAS2R38
diplotype hadden om te suggereren dat ze proevers of
superproevers waren---, een hoger risico zouden hebben
op het ontwikkelen van kanker dan vrouwen die
niet-proevers waren. We dachten dat dat zo zou zijn
omdat ze over hun gehele leven minder bitter smakende
groenten, van welke het bekend is dat ze preventieve
werkingen met betrekking tot kanker hebben, geconsumeerd
zouden hebben”, aldus Lambert.
“Toen we naar de gegevens keken, zagen we dat onze
hypothese, voor vrouwen over de 60, deels correct was.
Risico op kanker was hoger bij vrouwen die ingedeeld
waren als proevers of super-proevers, maar we zagen geen
verschillen met betrekking tot consumptie van bitter
smakende groenten.”
Super-proevers en proevers aten niet minder groenten dan
de niet-proevers, merkte Lambert op. Ze rapporteerden ,
bijvoorbeeld, een even grote consumptie van spruitjes
als van broccoli als bij de niet proevers.
Dus, hoe maakt dat onderzoekers..? Gretig, om nog meer
studies uit te voeren om de factoren te ontrafelen die
de relatie tussen gevoeligheid voor bittere smaak en
kanker sturen, aldus Lambert. Hij en zijn collega’s in
Penn State’s Department of Food Science and Department
of Public Health Sciences dienden in mei een
subsidieaanvraag in bij het American Institute for
Cancer Research om een financiering te verkrijgen voor
een studie naar het verband tussen gevoeligheid voor
bittere smaak en het risico op dikke darm kanker bij
Amerikaanse mannen en vrouwen.
Maar het zet ze ook aan het denken dat de relatie tussen
gevoeligheid voor bittere smaak en kanker waarschijnlijk
meer te maken heeft met de totale kwaliteit van het
voedingspatroon dan enkel met de consumptie van
groenten, volgens Lambert. Hij zei dat kanker experts,
steeds meer vermoeden dat de banden tussen de ziekte en
voeding enkel onthuld zullen worden als onderzoekers het
grotere plaatje gaan bestuderen.
Onze hypothese dat vrouwen met een hogere gevoeligheid
voor bittere smaak minder groenten zouden eten, ze
hiermee linkend aan een verhoogd risico op kanker, was
waarschijnlijk een te smal concept,” zei hij. “Als je
een aversie voor bittere smaak hebt, drink je
waarschijnlijk ook minder alcohol, en alcohol is een
risicofactor voor kanker. Dus, wegen de risico’s van het
te weinig groenten eten zwaarder dan de voordelen van
geen alcohol drinken met betrekking tot het totale
risico om kanker te krijgen, of juist omgekeerd? We
weten het gewoon nog niet”.
Hoewel onderzoekers niet het verwachte verband zagen
tussen gevoeligheid voor bittere smaak en consumptie van
groenten, betekent dat niet dat het er niet is in de
bredere context van het totale voedingspatroon,
suggereerde Lambert.
“Misschien zien we, als we een stap terug doen, en
kijken op het niveau van het totale voedingspatroon, dat
vrouwen die superproevers zijn over het geheel gezien
een mindere kwaliteit van het gehele voedingspatroon
hebben, vergeleken bij vrouwen die niet-proevers zijn”,
aldus Lambert.
Vertaling: Arnoud