Antikanker effecten van medicijnen overschat met maar
liefst 45% bij dierproeven
Slechte onderzoeksopzet bedreigt de geldigheid van preklinisch
onderzoek.
Slecht ontworpen studies kunnen ertoe leiden dat de
doeltreffendheid van medicijnen wordt overschat en dat er geld
verspild wordt aan proeven die nutteloos zijn, blijkt uit een nieuw
onderzoek van de McGill Universiteit in Canada.
De bevindingen, die in het tijdschrift eLife zullen worden
gepubliceerd, benadrukken het belang van reproduceerbaarheid door
andere wetenschappers, waaraan preklinisch onderzoek dient te
voldoen. Reproduceerbaarheid zorgt voor een bevestiging van de
deugdelijkheid van de resultaten, voordat wordt voortgegaan met
klinisch onderzoek op mensen.
“Slechts een zeer klein deel van de medicijnen die bij dieren
veelbelovend lijken, blijken uiteindelijk veilig en effectief bij
mensen,” aldus hoofdonderzoeker Dr. Jonathan Kimmelman, die de
STREAM (Studies in Translation, Ethics and Medicine)-onderzoeksgroep
leidt. “Een belangrijke reden is dat dierproeven vaak niet goed
ontworpen zijn, en een andere reden is dat positieve resultaten een
grotere kans hebben om te worden gepubliceerd. Dit leidt tot een
vertekend beeld van wat we denken te weten over de mogelijkheden van
een medicijn.”
De wetenschappers bekeken alle gepubliceerde dierstudies waarbij
sunitinib werd getest, een kankermedicijn dat met succes gebruikt
wordt bij de behandeling van vergevorderde nierkanker, een zeldzaam
soort maagkanker en zeldzame tumoren in het neuro-endocriene
systeem.
Er werd bewijs gevonden dat onderzoeken die weinig tot geen
antikankereffecten vonden, gewoon niet werden gepubliceerd, waardoor
de antikankereffecten van het medicijn met wel 45% werden overschat.
De uitkomsten leiden niet tot zorgen over het klinische gebruik van
sunitib.
Er werd in slechts weinig studies gewerkt volgens blinde of
gerandomiseerde onderzoeksmethoden, die ervoor kunnen zorgen dat
persoonlijke verwachtingen de resultaten niet kunnen beïnvloeden.
Deze praktijken, die elders in het medisch onderzoek wijd verbreid
zijn, voorkomen dat de uitvoerder van het onderzoek weet welke
dieren het medicijn krijgen en welke het controlemiddel. Vaak was
het niet eens duidelijk hoeveel dieren er waren getest, omdat de
steekproefomvang niet werd genoemd.
Het medicijn werd getest op verschillende types kanker en bij
alle types werd een statistisch relevante antikankerwerking
gevonden, een resultaat dat “de geloofwaardigheid op de proef
stelt”, volgens Kimmelman. Naast een overschatting van het effect
van het medicijn op kankergevoelige muizen bij deze studies, werd
ook geen acht geslagen op de dosisafhankelijke reactie op het
medicijn, waarvan bekend is dat die bij mensen optreedt.
Verder werd bij deze studies ook nagelaten om het medicijn te
testen op een reeks van proefdiermodellen en richtte men zich
uitsluitend op jonge vrouwelijke muizen met een aangetast
immuunsysteem. Kwaadaardige tumoren die bij een grotere
verscheidenheid van proefdiersoorten werden gevonden, lieten minder
extreme resultaten zien.
“Preklinisch onderzoek wordt geteisterd door slechte ontwerpen en
rapportagepraktijken, waardoor patiënten worden blootgesteld aan
schadelijke en inactieve middelen en waardoor ook tijd in het
laboratorium wordt verspild en de prijs van medicijnen wordt
opgedreven,” aldus Kimmelman.
Dit gebrek aan nauwkeurigheid kan een verklaring bieden voor het
feit dat maar 5% van de middelen die een antikankerwerking aantonen
in preklinisch onderzoek, uiteindelijk wordt toegelaten, terwijl dit
bij bijvoorbeeld hart- en vaatziektes 20% is.
De schrijvers van de kankerstudie doen suggesties om de problemen
die zij in het dieronderzoek hebben gevonden aan te pakken. Tevens
doen ze voorstellen voor het aanpakken van problemen waarop door
anderen wordt gewezen – zoals laboratoriumonderzoek waarbij
doseringen van medicijnen worden gebruikt die bij mensen onmogelijk
te behalen zijn vanwege de giftigheid ervan.
“Onze bevindingen verschaffen dringende redenen om voor het
ontwerp van en de rapportage over preklinische studies naar kanker
soortgelijke richtlijnen op te stellen, als nu al bij onderzoek naar
beroertes, epilepsie en hartziektes worden toegepast,” zegt
Kimmelman.
Vertaling: Astrid Zwart