Kloof tussen autisme-onderzoek en praktijk wordt steeds
groter
De zoektocht naar neurobiologische oorzaken van psychiatrische
stoornissen levert nauwelijks iets op. Psychiatrisch onderzoek
verzandt in ingewikkelde hypothesen over de neurobiologische basis
van syndromen zonder dat te kunnen vertalen naar de psychiatrische
praktijk. Zo zijn de opvattingen over autisme sinds de Tweede
Wereldoorlog steeds gewijzigd. Dit concludeert psychiater en
wetenschapsfilosoof Berend Verhoeff in zijn proefschrift waarop hij
5 november promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De psychiatrie vertoont een hardnekkige neiging om geestesziektes
als onafhankelijk bestaande dingen te zien. In plaats daarvan zouden
psychiatrische problemen volgens Verhoeff in samenhang moeten worden
gezien met de persoonlijke, sociale en culturele context waarin ze
ontstaan. Hij deed een historisch-filosofische studie naar al het
onderzoek dat sinds de Tweede Wereldoorlog is gedaan naar autisme.
‘Autisme-epidemie’
Autisme is een typisch voorbeeld van een omstreden psychiatrische
stoornis. Zo is er onmiskenbaar een ‘autisme-epidemie’ gaande,
waarbij er in veertig jaar tijd dertig keer zoveel mensen een
autisme-diagnose hebben gekregen. En dat terwijl de psychiatrie er
nog steeds van overtuigd is dat deze stoornis een neurobiologische
of genetische oorzaak moet hebben. Dat maakt de opvattingen over
autisme tot een interessante casus om de psychiatrische wetenschap
te onderzoeken, zegt Verhoeff: ‘De ziekte is altijd neergezet als
een te ontdekken ‘ding’, iets onveranderlijks waar we steeds meer
over te weten komen, terwijl uit het historische onderzoek blijkt
dat het autismebegrip aan continue verandering onderhevig is. De
psychiatrische wetenschap is telkens niet in staat geweest om de
biologische aard van autisme bloot te leggen wat ertoe heeft geleid
dat we nu een extreem divers autisme-spectrum hebben.’
Normaal of pathologisch gedrag
Het was Verhoeff er niet om te doen om aan te tonen dat autisme
geen neurologische aandoening is, maar om de manier van denken in de
psychiatrie bloot te leggen: ‘De psychiatrie gaat uit van het
bestaan van aparte ziektes. En er is niks tegen de premisse dat er
psychiatrische ziektes bestaan, maar je moet wel een idee hebben
over het onderscheid tussen normaal en pathologisch gedrag.’ Hij
wijst erop dat er ook andere opvattingen zijn over een psychiatrisch
probleem waarbij er rekening wordt gehouden met het individu in zijn
of haar specifieke situatie. Verhoeff: ‘Menswetenschappen en sociale
wetenschappen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verder
ontwikkelen van een psychiatrie die zich niet primair richt op de
neurobiologie van abstracte ziektes, maar op de beperkingen,
kwetsbaarheden en pijnlijke ervaringen van de mens als geheel.
Natuurlijk zal een nieuwe denkstijl ook nieuwe problemen en
kritische geluiden met zich meebrengen, maar ik vermoed dat
psychiatrisch onderzoek dat serieus rekening houdt met de complexe
relatie tussen de mens en zijn omgeving meer kans maakt om zich te
vertalen naar de klinische praktijk.’