Genetisch? Hoezo genetisch?


balk2.jpg (42734 bytes)

Google


Genetisch? Hoezo genetisch?

door Mike Donkers

geen chemie maar alchemie

De Fransman Corentin Louis Kervran (1901-1983) die het boek Biological Transmutations schreef, vroeg zich als kind al af waarom kippen eieren produceerden met een eierschaal van calcium, terwijl er geen calcium in het voer van de kippen voorkwam. Toen hij dit ging onderzoeken, kwam hij tot de conclusie dat het kiezelzuur (silicium) was dat de kippen binnenkregen via hun voer, wat werd omgezet of, zoals hij het noemde, ‘getransmuteerd’ naar calcium. We weten dat silicium een mineraal is dat voor een keiharde maar tegelijkertijd flexibele structuur zorgt. Silicium komt onder andere voor in brandnetel en heermoes, ook wel bekend als paardenstaart.

Een directe parallel met de mens levert bamboe, dat zijn harde maar buigzame structuur te danken heeft aan datzelfde silicium en dat kwa structuur en opbouw zeer veel gemeen heeft met de menselijke ruggegraat. Vandaag de dag is osteoporose een veel voorkomende aandoening. Mensen met osteoporose hebben een lage botdichtheid, ofwel het lichaam is onvoldoende in staat om voldoende bot aan te maken. Aangezien bot uit calcium bestaat, is de gangbare visie dat mensen met osteoporose extra calcium tot zich moeten nemen. Het tegendeel is echter waar. Calcium bevordert juist botafbraak, omdat het keihard is en niet flexibel en dus de botten broos maakt.

Beter is het om kiezelzuur tot je te nemen. Het lichaam transmuteert dan het kiezelzuur tot een bruikbare variant van calcium. Bij koeien is geobserveerd dat hun ontlasting meer mineralen bevat dan hun voeding. Kennelijk komen er meer mineralen uit dan erin gaan. Kervran observeerde dat niet alleen een mensen- en dierenlichaam hiertoe in staat is, maar ook planten en zelfs de bodem waarin de planten groeien.

Alle cellulaire leven op de aarde bevat naast mineralen en spoorelementen namelijk ook enzymen. Dankzij Kervran weten we dat het enzymen zijn die de levensprocessen in werking zetten om biologische transmutatie mogelijk te maken. Kervran heeft voor biologische transmutatie overtuigend wetenschappelijk bewijs aangeleverd, maar werd grotendeels genegeerd. Dat Kervran geen kleine jongen is, blijkt wel uit het feit dat hij in 1993 de scheikundige Nobelprijs ontving.

Er blijkt ook een relatie te zijn tussen magnesium in chlorofyl en ijzer in bloed. Kervran ontdekte en bewees dat magnesium door het lichaam kan worden omgezet in ijzer. Eigenlijk weten we dit allemaal want iedereen die wel eens wildvlees goed bekeken heeft, weet hoe donkerrood dit vlees is. Dit komt omdat een wild dier (bijvoorbeeld een ree, zwijn of konijn) in het bos zijn natuurlijke voedsel eet, dat hoofdzakelijk bestaat uit groene planten die groeien in vruchtbare, mineraalrijke bosgrond. Deze dieren krijgen veel gezonde groene planten binnen, boordevol chlorofyl dat opgebouwd is rond magnesium. Het is dat wat de dieprode kleur van het bloed van deze dieren veroorzaakt.

Bij fotosynthese ontstaat zuurstof. Hemoglobine is het eiwit in rode bloedcellen dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof door het bloed. Chlorofyl komt door fotosynthese tot stand en is dus geconcentreerde zuurstof in vloeibare vorm, een vorm die het bloed herkent en onmiddellijk kan opnemen. Zo voorziet de plant in zijn zuurstof en dat kan chlorofyl ook bij jou doen. Dit is belangrijke informatie voor iedereen die een ijzertekort heeft of een lage hemoglobinewaarde! De dokter schrijft echter extra ijzer voor, waardoor er ijzerstapeling in de lever kan ontstaan en de lever vergiftigd raakt.

Ook als je volgens de doktoren een normale HB-waarde hebt kun je aan bloedarmoede lijden. Kijk om je heen naar de doorsnee blanke Nederlander. Ik weet dat we tot een blank ras behoren maar zo bleek als menigeen eruit ziet horen we er toch echt niet uit te zien. Kortom, we krijgen te weinig rauwe groene bladgroente van goede bodem binnen en hebben dus te weinig ijzer en zuurstof in ons bloed. De Duitser Otto Warburg (1883-1970) ontdekte dat kankercellen in een zuurstofarme (anaërobe) omgeving overleven. Voor deze ontdekking en de ontdekking dat kanker gevoed wordt door suiker kreeg hij in 1931 de Nobelprijs.

Er is eveneens een relatie tussen natrium in zeewater en bloed. Kervran toonde aan dat natrium door het menselijke lichaam, maar ook dierlijke en plantaardige organismen, kan worden omgezet in kalium. Bij een kaliumtekort, bijvoorbeeld bij mensen met nierproblemen, wordt echter extra kalium voorgeschreven in plaats van natrium. Albert Einstein (1879-1955) zei al dat de aanzienlijke problemen waar we voor staan niet moeten worden opgelost op hetzelfde niveau als waarop ze ontstonden. Kijk naar een magneet: als je een plus bij een plus houdt of een min bij een min stoten ze elkaar af, het zijn de tegenovergestelde krachten die elkaar aantrekken.

Waarom is er niets met de theorie van biologische transmutatie van Kervran gedaan? Omdat de wetenschap denkt in chemie en niet in alchemie. Alchemie is de chemie van het al, van het totaal. Alchemie werkt volgens de pincipes van de biochemie, de biologische chemie die alle leven toepast om zichzelf in stand te houden. Biochemie, de chemie van het leven (‘bio’ is leven) is altijd op basis van complexe gehelen, nooit geïsoleerde substanties. Moderne chemie is primitief, omdat men werkt op basis van isolaten of verkeerde en onvolledige verbindingen, zoals bijvoorbeeld het uiterst giftige natriumfluoride, waarvan beweerd wordt dat het je tanden beschermt.

Als een wetenschapper een tekort aan een bepaalde stof constateert, denkt hij niet verder dan dat deze stof dient aangevuld te worden met dezelfde stof om zo het tekort op te heffen. Kervran zei het al: biologie laat zich niet verklaren met chemie. Biologie gedraagt zich volgens wetmatigheden die veel intelligenter zijn om het overleven van een soort te bewerkstelligen. Als het leven een frequentie moet omzetten om dit te doen, dan is het hiertoe in staat. ‘Biologie’ betekent ‘studie van het leven’. Het Indiase woord ‘ayurveda’ betekent exact hetzelfde. Het verschil is dat de aloude ayurveda dit daadwerkelijk deed en de huidige westerse biologie een volkomen simplistisch beeld geeft van de complexiteit van het leven.


‘rotzooi-DNA’

Wist je dat slechts twee procent van ons DNA verantwoordelijk is voor de eiwitproductie van waaruit het menselijk lichaam is opgebouwd? De wetenschap heeft de arrogantie om de overige 98 procent ‘junk-DNA’ (rotzooi-DNA) te noemen. Heeft God een foutje gemaakt om ons een DNA-capaciteit te geven van honderd procent, terwijl we maar twee procent nodig hebben en gebruiken? Alleen omdat slechts twee procent van ons DNA verantwoordelijk is voor materie en de ‘wetenschap’ zich niet bezighoudt met immaterie, wil nog niet zeggen dat er geen immaterie is, vooral als het gaat om een DNA-percentage van 98 procent! Ons DNA is veel meer dan alleen een eiwittenfabriek. Zou het kunnen dat het universum wel degelijk bezield is en dat ons ‘junk-DNA’ een zender-ontvanger is die zowel energiefrequenties oppikt als uitzendt?

Iedereen weet dit overigens uit eigen ervaring. Als mensen bij elkaar zijn, spreken we van een positieve of negatieve ‘sfeer’, die we ‘inademen’. ‘Sfeer’ komt van ‘atmosfeer’, wat verwijst naar ‘adem’ (atmos) en ‘ons omringende ruimte’ (sfeer). We ademen dus datgene in wat ons omringt. Datgene wat we inademen is energie, energie die we met elkaar leveren.

Hoe vaak heb je niet een bepaald ‘onderbuikgevoel’ dat, hoe aardig iemand zich uiterlijk ook voordoet, er iets niet klopt aan die persoon? Hoe vaak heb je niet gevoeld dat er gevaar achter je dreigde zonder dat je de persoon achter je kon zien, waarbij je ‘de haren recht overeind gingen staan’? Of dat iemand je aan zat te staren zonder dat je die persoon in eerste instantie opmerkte? Als het ‘klikt’ met een bepaald persoon zit je ‘op dezelfde golflengte’. Je hebt dan met elkaar een bepaalde ‘chemie’, je ‘raakt een snaar’.

En we weten allemaal dat liefde proefbaar is! Als iemand vol overgave voor ons kookt en er letterlijk met zijn of haar hart en ziel in zit, dan smaakt het gerecht extra lekker. Emotie is de ‘vijfde smaak’. Dat meten helemaal niet weten is, blijkt wel uit het feit dat men vroeger ingrediënten toevoegde ‘op het heilig oog’, vanuit een innerlijk weten. Zo bereid ikzelf ook het liefst voedsel, zonder vantevoren te moeten passen, meten en wegen, volkomen intuïtief. Het maakt mijn gerechten uniek, maar uiteraard kan hetzelfde gezegd worden van maaltijden door een ander bereid. We noemen dit ‘creatief’, ofwel ‘scheppend’.

Dit zijn allemaal voorbeelden van energieën die je oppikt van mensen via het zogeheten ‘zesde zintuig’, je ‘intuïtie’ (het innerlijk leren). Het niet door de wetenschap verklaarde ‘junk-DNA’ is hiervoor verantwoordelijk. Zou niet het uitgangspunt van de wetenschap moeten zijn het onderzoeken van datgene wat we (nog) niet weten? De meeste mensen zijn ervan overtuigd dat er ‘meer is tussen hemel en aarde’. De gewone man voelt dus op z’n klompen aan dat de wetenschap niet de antwoorden heeft op alle vragen.

Het fenomeen van de ‘honderdste aap’ illustreert dit. Op het eiland Koshima, voor de Japanse kust, werden in de jaren 1950 Japanse makaakapen bestudeerd door deze dieren zoete aardappels te voeren die in het zand werden gegooid. Hoewel de apen gek waren op dit voedsel waren ze niet blij met het vieze zand. Een baby-aap loste het probleem op door de aardappels in een nabijgelegen stroompje te wassen en de truc aan haar moeder te leren, die het weer aan andere apen leerde. Nadat ongeveer honderd apen geleerd hadden hun aardappels te wassen, begonnen alle makaken op het eiland hetzelfde te doen. Niet alleen dat, maar ook makakenkolonies op andere eilanden en het vasteland wasten ineens hun zoete aardappels. Hoewel we niet weten of exact honderd apen hiervoor nodig waren, was kennelijk een zogeheten ‘kritische massa’ bereikt. Dit fenomeen staat sindsdien bekend als het ‘honderdste aap fenomeen’.

De Engelsman Rupert Sheldrake is dé autoriteit op dit gebied. Hij noemt het energieveld dat deze informatieoverdracht naar de hele soort mogelijk maakt ‘morfologische velden’, ook wel ‘morfische velden’ of ‘morfogenetische velden’ genoemd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zwermen vogels of scholen vissen die samen één krachtveld vormen en als één geheel kunnen bewegen. Een voorbeeld van een morfologisch veld bij mensen is dat een moeder weet dat haar kind gevaar loopt, ook al bevindt het zich aan het andere eind van de wereld. Tweelingen voelen elkaar eveneens op afstand aan. Als vrouwen bij elkaar wonen, gaat hun menstruatie na verloop van tijd synchroon lopen. Dat vrouwen niet alleen een energieveld kunnen vormen met elkaar maar ook bijvoorbeeld met de maan blijkt uit het feit dat de menstruatiecyclus van oudsher werd verbonden aan de maancyclus: ‘menstruatie’ komt van ‘mensis’, Latijn voor ‘maan’.

Morfische velden strekken zich uit buiten de soort en zelfs buiten de aarde, het is de universele scheppende energie die zowel in ons als buiten ons zit, kortom het leven zelf. In de quantummechanica spreekt men van ‘het verenigd veld van onbegrensde mogelijkheden’. De Amerikaanse journaliste Lynne McTaggart schreef hierover nog een mooi boek getiteld ‘The Field’, in het Nederlands vertaald als ‘Het veld’. In oude Aziatische culturen heette Het Veld ‘chi’, ‘ki’, ‘tao’ of ‘prana’. De Egyptenaren noemden het ‘manna’, wat zich vertaalt als ‘wat is het?’. We staan hiermee via ons ‘junk-DNA’ in verbinding. Als dit al duizenden jaren bekend is, waarom wuiven wij het arrogant weg als ‘rotzooi-DNA’?

 

‘het is genetisch’

Alles wat de medische wetenschap volgens de gangbare modellen niet kan verklaren en toe kan schrijven aan ziektekiemen of ouderdom, zit ofwel ‘tussen de oren’ of is ‘genetisch’. Het is echter belangrijk dat we niet spreken over genetische aandoeningen maar over degeneratie.

            De Amerikaanse tandarts Weston Price (1870-1948) schreef er in 1939 een boek over, Nutrition and Physical Degeneration. Price bestudeerde natuurvolkeren over de hele wereld en constateerde dat deze volkeren gezond waren van lichaam en geest en met gemak leeftijden bereikten van honderd jaar en daarboven. Zolang ze hun natuurlijke eetpatroon er maar op nahielden want zodra deze mensen, die een prima stel genen hadden, in contact kwamen met het ‘voedsel’ van blanken (bijvoorbeeld door missionarissen), ontwikkelden ze binnen één generatie dezelfde aandoeningen, kwalen en gebreken die wij voor lief nemen en beschouwen als ‘onderdeel van het ouder werden’, ook al krijgen we ze op alsmaar jongere leeftijd.

            De mens, het blanke ras voorop, heeft honderden jaren van degeneratie achter de rug, waarbij we de laatste pakweg zestig jaar in een wel heel erg neerwaartse spiraal terecht gekomen zijn. We kunnen een ruwe tweedeling maken tussen voor en na de Tweede Wereldoorlog. Ik krijg vaak van mensen de door de farmaceutische industrie zorgvuldig ingeprente mythe te horen dat we nu langer leven dan ooit en dat we dit te danken hebben aan verbeterde hygiëne, voeding en medicatie. We zouden vroeger niet ouder zijn geworden dan gemiddeld veertig jaar. Toegegeven, er zijn zeker tijden geweest waarin men niet oud werd. De voornaamste oorzaak hiervoor was slechte hygiëne en ondervoeding, dus dat gedeelte klopt.

Nu gaan er opnieuw veel mensen vroegtijdig dood, niet door een slechte hygiëne maar juist door een veel te goede waardoor we vatbaarder worden voor ziekte. We hebben in onze zucht naar steriliteit (letterlijk ‘onvruchtbaarheid’) door middel van antibiotica (letterlijk ‘anti-leven’) zelfs superbacteriën als de MRSA- en de stafylococbacterie gecreëerd in ziekenhuizen. Hierdoor worden juist die plekken die ons beter zouden moeten maken een ware haard van dodelijke ziekteverwekkers.

Vandaag de dag zijn mensen ondervoed maar dan met overgewicht. Dit is een unieke situatie die zich nog niet eerder in de mensheid heeft voorgedaan! Door middel van chemische ‘medicatie’ en andere kunstmatige technieken weten we ons inderdaad langer op te been te houden dan voorheen. Betekent dit dat we langer leven? Nee, we sterven langer. Als je de laatste vijftien tot twintig jaar eenzaam wegkwijnend in een verpleeghuis met een handvol pillen je dagen moet doorbrengen, het lot dat de meesten van ons te wachten staat, kun je niet meer spreken van een werkelijke kwaliteit van leven.

Vergelijk dat met onze vooroorlogse ooms, tantes, opa’s en oma’s. Iedereen kent wel zo’n verhaal van zo’n krasse oude knar die zelfs met slechte gewoontes (bijvoorbeeld roken) toch nog in redelijk tot goede gezondheid de negentig of honderd of zelfs daarboven heeft gehaald. We kennen ook de verhalen van gezinnen van acht, tien of soms wel achttien kinderen. Los van de bewuste keuzes die er vandaag de dag gemaakt worden door vrouwen om vaak niet meer dan twee kinderen te hebben, zijn ze door degeneratie puur lichamelijk niet meer in staat om zoveel kinderen te krijgen als vrouwen voor de oorlog.

Tegenwoordig hebben vrouwen baarmoederverzakkingen en bekkenverwekingen en postnatale stress door mineralentekorten en hormonale disbalans. Het wordt alsmaar gangbaarder om pijnbestrijders toe te dienen tijdens de bevalling, omdat de heupen van vrouwen smaller zijn geworden en de doorgang voor het kind dus ook. We zien nu al meer keizersneegeboortes en als we zo doorgaan, zal de keizersnee de enige manier worden om een kind op de wereld te brengen. 

Wat deden ze voor de oorlog anders dan wij nu? Allereerst leefde men in een samenleving met aanzienlijk minder stress en meer saamhorigheid. Daarnaast at men, vaak uit pure armoede, zelfgeteelde groente uit eigen tuin en hield men zijn eigen dieren. Als er vlees gekocht werd bij de slager kwam dit vlees per definitie uit de niet-bioindustrie, omdat er simpelweg nog geen bioindustrie was. Evenmin vond er landbouw plaats op basis van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Dit zijn uitvindingen die de Amerikanen naar Europa brachten na de Tweede Wereldoorlog.

De mensen dronken rauwe melk met veel vet in plaats van gepasteuriseerde en gehomogeniseerde magere of halfvolle melk. Ze aten roomboter in plaats van plantaardige ‘boter’. Het brood was ouderwets zuurdesembrood. Men maakte gebruik van kruiden als geneesmiddelen op basis van kennis die van generatie op generatie was overgebracht. Tenslotte verrichtte men vaak zware lichamelijke arbeid, waarbij er soms kilometers van en naar het werk gelopen moest worden.

Wat niet gebruikt wordt, verzwakt, verziekt en sterft af. If you don’t use it, you lose it (wat je het gebruikt, verlies je). Zet het harde werken van toen af tegen het voornamelijk zittende werk dat we vandaag de dag achter een computer doen in ruimtes met kunstmatig licht en airconditioning en zonder ramen. Kanker, diabetes en hart- en vaatziekte waren voor de oorlog relatief zeldzaam. Vandaag de dag krijgt maar liefst veertig procent van de Nederlanders kanker, op de voet gevolgd door hart- en vaatziekte en diabetes, waarbij diabetes hard op weg is de tweede plaats in te nemen in dit rijtje. Om maar niet te spreken van osteoporose, schildklierproblemen, artritis, artrose, hoge cholesterol, hoge bloeddruk, chronische vermoeidheid, allergieën, astma, depressie, overspannenheid, zwaarlijvigheid, huidaandoeningen en niet te vergeten een alsmaar toenemende onvruchtbaarheid.


we gaan langer dood

Is dit allemaal genetisch? Of zijn het de gevolgen van een wereld die door een zielloze wetenschap niet gezonder maar juist zieker is gemaakt? De ‘we leven langer en zijn gezonder dan ooit’-mythe is een statistische truc die is gebaseerd op een lager sterftecijfer, wat weer gekoppeld is aan een hoger geboortecijfer.

Dit komt omdat we steeds meer baby’s van een gewisse dood weten te redden, ook als ze te vroeg of via een keizersnee geboren worden. Ironisch genoeg zijn het juist de artsen geweest die in vroegere tijden verantwoordelijk waren voor een hogere kindersterfte en sterfte van patiënten in het algemeen. Ignaz Semmelweis (1818-1865) was een Hongaarse arts die werkzaam was in het Allgemeines Krankenhaus in Wenen, Oostenrijk. Semmelweis schreef een kortstondig beleid voor aan artsen dat ze hun handen wasten voordat ze baby’s ter wereld hielpen. Vóór het beleid van Semmelweis was het sterftecijfer als gevolg van ‘kraamvrouwenkoorts’ dramatisch hoog. Een simpele hygiënische maatregel als de handen wassen deed het aantal gevallen van kraamvrouwenkoorts evenzo dramatisch dalen.

Je zou denken dat Semmelweis ingehaald zou worden als een revolutionair met zijn denkbeelden, maar het tegendeel was waar. De weerstand onder artsen tegen deze vorm van hygiëne was zo hoog dat Semmelweis werd ontslagen uit het ziekenhuis vanwege zijn ‘extreme’ denkbeelden. Uiteindelijk werd hij zelfs opgenomen in een gekkenhuis, waar hij slechts twee weken later overleed, zeer waarschijnlijk als gevolg van ernstige mishandeling door het bewakingspersoneel. Pas in de twintigste eeuw werden de denkbeelden van Semmelweis geaccepteerd als gevolg van de theorieën van Louis Pasteur. Dit toont eens te meer aan hoe kortzichtig, dogmatisch en primitief het denken van wetenschappers kan zijn en hoe levensgevaarlijk dit kan uitpakken voor diegenen die letterlijk en figuurlijk in hun handen vallen.     

We leven niet langer. We kunnen het leven rekken, maar dit brengt allerminst een verbeterde gezondheid met zich mee. Neem iemand die lijdt aan dichtslibbende aderen. Voor die persoon zijn bypass-operaties en ‘dotteren’ (het verwijden van de aders door middel van ballonnetjes) opties kwa behandeling. Uiteindelijk voorkom je noch genees je op deze manier het dichtslibben van de aders, maar behandel je de symptomen net zo lang totdat er geen opties meer overblijven. De patiënt wacht dan alleen nog een pijnlijke dood.

Maar statistisch gezien leeft hij langer. Dit is gewoon gegoochel met cijfers op basis van een interpretatie die uitsluitend op papier klopt. Bovendien vertoont de mythe dat we langer leven en gezonder zijn dan ooit inmiddels ernstige scheuren, als je bedenkt dat Nederhand de twijfelachtige eer heeft om het hoogste babysterftecijfer en kankercijfer in Europa te hebben. Ik durf je op een briefje te geven dat er nog maar weinig zeventigjarigen anno nu de negentig of honderd gaan halen.

Al in 1976 schreef de Amerikaanse keel-, neus- en oorarts Maynard Murray (1910-1983) in zijn boek Sea Energy Agriculture het volgende (mijn vertaling): “Elk land met een farmaceutische industrie die zo goed floreert als de onze kan zich absoluut niet beroepen op een goede gezondheid”. Beter had ik het niet kunnen zeggen.

Ook in ons land worden de mensen alleen maar zieker en de gezondheidszorg alsmaar duurder. Onze gezondheidszorg is dan ook geen gezondheidszorg maar ziektezorg. Ongezonde patiënten worden behandeld door ongezonde doktoren en ongezond verplegend personeel. En laat je niets wijsmaken over dat onze gezondheidszorg ‘niet meer te betalen’ zou zijn en dat zorgverzekeraars ‘verlies lijden’ en dat daarom jaarlijks onze premies omhoog moeten. De winsten die op geneesmiddelen gemaakt worden, kunnen variëren, van – schrik niet – 3000 procent tot wel 300.000 procent. Dit is waarom apotheken ‘kortingen’ kunnen krijgen op bepaalde medicijnen van wel 99 procent. Dit is ook de reden waarom farmaceutische bedrijven claims over gevaarlijke en zelfs dodelijke bijwerkingen met vele miljoenen buiten het gerecht af kunnen kopen. Ze maken dan nóg winst!

De wetenschap hield ons een droom voor, ‘better living through chemistry’ (een beter leven door chemie). Deze droom is een nachtmerrie gebleken. Door middel van lichaamsvreemde, patenteerbare chemie beweren wetenschappers ons te kunnen genezen en hebben ze de arrogantie om veel oudere geneeswijzen die gebaseerd zijn op de natuur en levenswijsheid van de hand te wijzen en zelfs te onderdrukken.

Doen we het dan nu allemaal zo goed dankzij deze 'geleerden'? Hoe kan het dat we na de oorlog zo plotseling slechtere genen kregen dan ervoor? Of zou het te maken kunnen hebben met de naoorlogse gepasteuriseerde en gehomogeneriseerde melk, toxische landbouwmethodes met kunstmest en bestrijdingsmiddelen, plantaardige boter, het veelvuldig gebruik van meervoudig onverzadigde plantenoliën zoals zonnebloem- en maïsolie, een aanzienlijk hogere suikerinname en een verhoogd medicijnengebruik? Allemaal omdat wetenschappers ons vertelden dat dat goed voor ons was. Chemie geneest nooit, alleen biochemie geneest.

Toen ik jong was, sprak men van ‘welvaartziektes’, nu is alles ineens ‘genetisch’. Volgens mij zaten we toen dichter bij de waarheid. Toch wordt hier opnieuw een hardnekkige mythe in stand gehouden, namelijk dat ons moderne voedsel beter en veiliger dan ooit zou zijn. Net als de mythe dat we gezonder en langlevender dan ooit zouden zijn, ondersteunen de huidige ziektecijfers deze bewering niet. Weston Price verwoordde het als volgt: “Naar mijn oordeel wordt er grote schade toegebracht door de verkoop en het gebruik van vervangingen van natuurlijke voedingsmiddelen.” Met de term ‘vervangingen van natuurlijke voedingsmiddelen’ doelde hij op het bewerkte supermarktvoer dat al in zijn tijd (de jaren 1930) in Amerika werd geconsumeerd en via de Amerikanen ons na de Tweede Wereldoorlog bereikte. 


volgzame genen

Als de genetische informatie bij ons mensen zo muurvast lag, zouden we geen enkele vorm van evolutie hebben gekend. Evolutie is aanpassing aan de omstandigheden. Dit betekent dat de genen de capaciteit hebben zich aan te passen aan zowel positieve als negatieve omstandigheden, dat ze in staat zijn tot zowel degeneratie als regeneratie. Belangrijk hiervoor is het interne milieu, de omgeving van de cellen. Is dit milieu zuur dan vindt er degeneratie plaats. Dit is het zwakker worden en uiteindelijk afsterven van cellen. Dit noemen we ziekte, ouderdom en dood. Is het milieu basisch, dan vindt er regeneratie plaats, waarbij de cellen zichzelf repareren en vernieuwen. Dit noemen we gezondheid, verjonging en levenskracht.

Elke dag staan we voor de keus: zijn we scheppers of vernietigers? Niet alleen onze voeding is daarbij belangrijk, maar ook onze gedachten en gevoelens. Wij zijn lichaam, geest en ziel. Als we ons door angst laten leiden, dan zitten we vast in ons ego en worden we vernietigers. Als we ons door liefde laten leiden, dan gebruiken we ons hart als centrum en worden we scheppers. Het scheppende, het goddelijke is evolutie. Het vernietigende, het duivelse is devolutie. Ziekte en gezondheid zijn slechts materiële uitingen hiervan. Helaas moeten we constateren dat er vandaag de dag meer ziekte en doodsenergie aanwezig is in onze soort dan gezondheid en levensenergie.

            Het kan wel degelijk anders. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ondergingen de Denen een interessant, maar helaas kortstondig voedselexperiment. Deense boeren importeerden het meeste van hun graan uit Amerika, maar toen de Amerikanen zich in de oorlog mengden, volgde er een voedselblokkade naar Duitsland, die ook het aangrenzende Denemarken betrof. Plotseling was er onvoldoende graan voor vijf miljoen stuks vee en te weinig meel voor de Denen zelf. Er werd besloten om de veestapel gedeeltelijk uit te dunnen. Het resterende graan kon dan voor de bevolking zelf worden gebruikt vanwege het feit dat er meer Denen van konden eten dan van vlees.

Door deze maatregel aten de Denen meer groente, fruit, melk, boter en volkoren rogge- en haverbrood. Van de granen mochten geen alcoholische dranken meer worden gebrouwen en gestookt, dus de alcoholconsumptie liep flink terug. Binnen de negentien maanden dat deze nieuwe voedingsreglementen van kracht waren, ontwikkelden Denemarken zich al snel tot het gezondste land van West-Europa, met een daling van het sterftepercentage van maar liefst veertig procent in één jaar tijd.

Dit was vooral opvallend omdat juist in die tijd de ‘Spaanse griep’ (die niet afkomstig was van Spanjaarden maar van Amerikaanse gevaccineerde (!) soldaten) links en rechts om zich heen sloeg. Deze griep kostte uiteindelijk ergens tussen de twintig en honderd miljoen mensen het leven. Dat de Denen binnen een jaar zo’n krachtige gezondheid opbouwden, kan wel kloppen als je bedenkt dat de cellen van een menselijk lichaam om de acht maanden volledig vernieuwd worden. Je lichaam bouwt zichzelf dus binnen een jaar opnieuw op! Hoezo ‘genetisch’?

Dit is maar één voorbeeld waaruit blijkt hoe voeding razendsnel kan leiden tot zowel degeneratie als regeneratie, afhankelijk van de kwaliteit van het voedsel. Heeft je dokter je dit ooit verteld? Laat niemand je vertellen dat je een genetische aandoening hebt! Als je ziek bent, doe je een ‘kuur’ (vandaag de dag meestal antibiotica), waarbij je gedurende een bepaalde tijd medicijnen moet slikken. Het woord ‘kuur’ slaat dus op het feit dat je lichaam tijd nodig heeft om te genezen. Vandaar ook het Engelse woord ‘cure’ voor genezen, dat verwant is aan ‘kuur’. Wij kennen deze betekenis ook in onze taal, daarom gaan we naar een kuuroord.

Genezen kost tijd. We leven echter in een samenleving waarin we een zogeheten ‘quick fix’ (snelle oplossing) willen en niet voldoende bereid zijn om tijd en energie te steken in persoonlijke heling. Dit staat haaks op de oude benadering van geduld en wijsheid. Het woord ‘patiënt’ betekent ‘geduldige’ (denk aan het Engelse woord ‘patience’). Als een ziekte chronisch is, denken we dat het een ziekte is voor het leven, terwijl het woord ‘chronisch’ afkomstig is van ‘chronos’, het Griekse woord voor ‘tijd’. Je lijf heeft dus alleen maar meer tijd nodig om te helen!

Je lichaam heeft een ongekend vermogen tot zelfreparatie en –onderhoud. Elk levend organisme is gericht op overleven. Daarom is het concept van een ‘auto-immuunziekte’ zo onzinnig. Het idee van een immuunsysteem dat zichzelf aanvalt en suïcidaal is, is absurd. Waar het immuunsysteem op reageert, is lichaamsvreemde stoffen, zoals de neurotoxines aspartaam en mononatriumglutamaat (smaakversterker, MSG, E621, ve tsin). Deze stoffen nestelen zich in je hersenstam en het immuunsysteem zal er alles aan doen om deze te verwijderen door witte bloedlichaampjes op de aangetaste organen af te sturen om verdere aantasting te voorkomen. Het wordt tijd dat we ons immuunsysteem de waardering geven die het verdient. Je immuunsysteem is briljant, vergeet dat nooit. Het enige wat je moet doen is het ondersteunen door het te geven waar het om vraagt. Je zult zien dat het wonderen voor je kan verrichten.

Je cellen vernieuwen zichzelf constant en de werking van de genen is oneindig intelligenter dan de 'wetenschappers' je willen doen geloven. Hoe kan het dat een darwinistische wetenschap de evolutietheorie van Darwin aanhangt en ons vervolgens vertelt dat onze genen muurvast zitten en dat we het daarmee moeten doen? We zijn geen computers met een vast en voorspelbaar softwareprogramma. De 'software' wordt continu herschreven op basis van je voeding, je ervaringen, je gedachten en je emoties. Jij bent de expert. Jij bepaalt wat genetisch is, niet de doktoren, en je kunt dat in dit leven!

overspringende genen?

Vandaag de dag is iets al heel snel ‘genetisch’. Diabetes wordt tegenwoordig onderverdeeld in type 1 en type 2. Type 2 heette vroeger ‘ouderdomsdiabetes’, maar sinds het op alsmaar jongere leeftijd voorkomt, is de naam gewijzigd in type 2.

            We zien nu ook huisdieren en andere dieren die door mensen gehouden worden (zoals honden, katten en paarden) gediagnostiseerd worden met artrose, artritis, diabetes, kanker, hernia’s, maagzweren, overgewicht, huidklachten, de lijst wordt alsmaar langer. Ook dit zou allemaal ‘genetisch’ zijn. Hoe kan het toch dat de dieren dezelfde aandoeningen krijgen als de mensen die ze houden? Springen de genen soms over van mens op dier? Of zou het kunnen dat de dieren dezelfde rommel voorgeschoteld krijgen als de mensen zelf?

Wie dit in twijfel trekt, raad ik aan om het boek Pottenger’s Cats van de Amerikaan Frances Pottenger (1901-1967) te lezen. Hierin staan de experimenten beschreven die Pottenger deed met diverse vormen van rauwe en gekookte kattenvoeding en de degeneratieve en regeneratieve effecten die dergelijke voeding had op de katten per generatie.

Het eten van gekookt vlees en door hitte bewerkte melk leidde tot een lichamelijke verslechtering die met elke generatie erger werd. De dieren werden bestookt door vlooien en parasieten, er deden zich huidziektes en allergieën voor en de botstructuur werd poreus en zacht. Er trad zelfs een soort ‘geslachtsneutraliteit’ op, waarbij vrouwelijke dieren een mannelijkere bouw en meer mannelijk gedrag gingen vertonen en mannelijke dieren een vrouwelijkere bouw en vrouwelijk gedrag. Hierdoor werd het moeilijker om te beoordelen op basis van lichamelijke en gedragskenmerken of je nu met een mannetje of een vrouwtje te maken had. De derde generatie bleek niet eens lang genoeg te leven om zich te kunnen voortplanten.

Katten die echter rauw vlees en rauwe melk gevoerd kregen, bleken een optimale gezondheid te bereiken met een goede botstructuur, een glanzende vacht, een zachtaardig karakter, geen voortplantingsmoeilijkheden en het uitblijven van ziekte en parasitaire belasting. Dergelijke voeding bleek ook een regeneratieve invloed te hebben op katten die gedegenereerd waren door verkeerde voeding.

Telkens keer blijken dezelfde principes te gelden voor zowel mens als dier. Zou het kunnen dat ziekte een omkeerbaar proces is, mits je de omgeving van de cellen positief beïnvloedt? Dat genen veranderlijk zijn en dat zowel ziekte als gezondheid zich uiten in de genen, al naar gelang de informatie en energie die ze krijgen? Dat als iets ‘in de familie zit’ dit gebaseerd zou kunnen zijn op aangeleerd gedrag dat van generatie op generatie wordt doorgegeven? Als de wetenschap ons steevast voor de gek houdt op basis van dergelijke absurde theoriëen, dan is dit geen ethisch gedrag. Dit soort onzinnigheden worden van de ene generatie dokters op de andere overgebracht, deze zitten net zo min in hun ‘dokters-DNA’.

We doen er verstandiger aan om onze slechte gewoontes onder de loep te nemen in plaats van ons de gevangenen te voelen van onze genen. De Amerikaan George Catlin (1796-1872) stelde zich tot doel om de geschiedschrijver van de indianen te worden. Hij observeerde meer dan 150 indianenstammen en leefde ook onder enkelen van hen. Net als vele anderen werd hij getroffen door de voortreffelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid van de indianen. Op basis daarvan deed Catlin de volgende uitspraak: “Geen enkele ziekte is natuurlijk, en misvormingen, zowel mentaal als fysiek, zijn noch erfelijk noch natuurlijk, maar puur het gevolg van ongelukken of gewoontes.” Weston Price schrijft in zijn boek Nutrition and Physical Generation: “De grote massa moet onderwezen worden dat het leven in al haar volheid het gehoorzamen van moeder natuur is.”

 

‘auto-immuunziektes’

De 'wetenschappers' zetten de werkelijkheid op z'n kop. De genen zijn niet leidend, maar volgend, ze reageren en passen zich aan. Daarom is het placebo-effect juist zo belangrijk, iets waar we door de 'wetenschap' wanhopig van worden weggehouden. We kunnen ons wel degelijk beter denken en voelen en het is een essentieel onderdeel van heling. De medische wetenschap is gestoeld op vijandelijk oorlogsdenken, onmacht en slachtofferschap. Door je over te geven aan deze 'gezondheidsgeneraals' ben je kanonnenvoer voor een industrie die handelt in dood en ziekte en daar grof geld aan verdient.

Als ‘ziekteverwekkers’ zoals schimmels, bacteriën, parasieten en virussen bijvoorbeeld werkelijk nietsontziend zijn en alles in hun pad vernietigen, dan hebben we te maken met wrede doodseskaders die we plat moeten bombarderen voordat ze ons hele systeem lam leggen. Dat is de houding die de wetenschap aan de dag legt ten opzichte van dergelijke micro-organismes.

Er wordt ze door de wetenschap echter wel een zekere intelligentie toegeschreven, want ze blijken zo klein te zijn dat ze het immuunsysteem ‘voor de gek houden’ en slim genoeg om zich zelfs in een celkern op te sluiten. Daarnaast zijn sommige micro-organismes in staat om zowel in een aërobe (zuurstofrijke) als anaërobe (zuurstofarme) omgeving te overleven. Als micro-organismes in staat zijn op zoveel manieren te overleven en het immuunsysteem voor de gek te houden, dan is het met de intelligentie van ons imuunsysteem slecht gesteld. Zo komen we op benamingen als ‘auto-immuunziekte’. Een immuunsysteem dat zichzelf aanvalt, vertoont niet veel intelligentie, nietwaar?

Of geldt dat meer voor degenen die deze theoriëen ontwikkelen? Is het niet zo dat micro-organismes juist zeer intelligent zijn, intelligent genoeg om selectief uitsluitend die organismes op te ruimen die te zwak zijn om voort te bestaan? Kan het zijn dat ons immuunsysteem deze micro-organismes juist doorlaat als het verzwakt is en hun hulp inroept als ‘backup’-mechanisme? Moeten we zowel ons immuunsysteem als deze ‘ziekteverwekkers’niet   juist zeer dankbaar zijn, ook al kunnen ze ons verzwakken en op termijn zelfs doden?

Is het niet een beter idee om onszelf af te vragen waarom deze ‘ziekteverwekkers’ ons systematisch aan het opruimen zijn en ons te concentreren op het verbeteren en helen van die zwakke plekken? Het leven wil heel graag door en vertoont een enorme veerkracht. Als je in die kracht gaat staan en je lichaam de stoffen geeft om zichzelf opnieuw op te bouwen, zal het onmiddellijk aan de gang gaan en celregeneratie in gang zetten. Het leven is geen oorlog, het leven is een dans.

Er zijn schimmels zoals boompaddestoelen, die aan dode of halfdode boomstammen groeien. Hun taak is deze boomstammen op te ruimen. Als de natuur werkelijk roekeloos was, zou ze dan die schimmels precies op die plek in het bos laten voorkomen? Zouden de schimmels in hun vernielzucht dan niet het hele bos opruimen?

Heb je wel eens nagedacht over waarom die rozenstruik in je tuin opgevreten wordt door luizen en de plant ernaast niet? Als insecten zulke veelvraten zijn, dan hield je geen tuin meer over. Je kunt ervoor kiezen de luizen weg te spuiten met een of ander chemisch goedje dat alles doodt op zijn pad en dat werkt op de korte termijn. Je roos zal er echter niet gezonder op worden, integendeel, want nu heeft de arme struik ook nog gif te verwerken. Of je kunt je concentreren op de gezondheid van de plant door goede voeding toe te dienen aan de wortels en de bodem waarin hij groeit. Je zult zien dat op termijn de luizen een ander heenkomen zoeken en je krijgt als beloning de meest prachtige rozen. Met recht noemde de Oostenrijkse boswachterszoon Viktor Schauberger.(1885-1958) micro-organismes en insecten de ‘gezondheidspolitie van moeder natuur’.

 

‘kankervrije’ baby’s

Natuurlijk worden er genen gevonden waarvan gedacht wordt dat deze verantwoordelijk zijn voor een bepaalde ziekte. Zo is er het BRCA1-gen dat borstkanker zou veroorzaken. We zijn in een tijdperk aanbeland waarin inmiddels baby’s gescreend worden op de aanwezigheid van dit gen nog voordat ze geboren worden.

Trots kondigde de Britse media begin 2009 aan hoe doktoren van het University College of London een embryo op dit gen getest hadden. Volgens deze doktoren is de baby vrij van dit gen en zal dus geen borstkanker krijgen. Ik vraag me af of de media minstens zo luidruchtig het verdere verloop van deze baby zullen volgen wanneer deze aan kunstmatige, in de magnetron opgewarmde, magere en cholesterolarme flesvoeding gaat vol met suikers en transvetten uit een plastic fles (waarvan er bewezen oestrogene werking uitgaat die borstkanker veroorzaakt), een eetpatroon volgt van junkfood vol met opnieuw suikers en transvetten, gevolgd door veelvuldig lijnen met vet- en zoutarme diëten in combinatie met een hoofdzakelijk zittende levensstijl en te weinig zonlicht (gebrek aan vitamine D is misschien wel dé hoofdoorzaak van kanker). 

Wat een teleurstelling zou het zijn voor dit meisje en haar ouders als er bij haar desondanks in een later stadium borstkanker werd geconstateerd, inclusief het beruchte BRCA1-gen. Of een ander gen waarvan ‘ontdekt’ gaat worden dat het eveneens borstkanker veroorzaakt en dat door de doktoren kennelijk over het hoofd was gezien. Er is namelijk geen enkele garantie dat dit meisje borstkankervij zal leven, omdat er geen enkel gen bestaat dat borstkanker veroorzaakt. De genentheorie is een mythe. Het zogeheten ‘borstkankergen’ is niet de oorzaak van borstkanker maar een uiting ervan, een genetische reactie erop. Dat geldt voor alle specifieke genen die verantwoordelijk geacht worden voor wat dan ook. De wetenschap loopt constant achter de feiten aan.

Deze wetenschappelijke dwaling heeft echter verstrekkende gevolgen, niet alleen voor de betrokkenen zelf maar voor de samenleving in zijn geheel. Nergens worden de ouders van dit meisje en het meisje zelf gewezen op de keuzes die ze kunnen maken om welke vorm van ziekte dan ook te voorkomen. Er wordt een wereld geschetst waarin je ‘pech’ hebt als je met het ‘verkeerde’ gen geboren wordt. Als we niet uitkijken, ontstaan hierdoor tweederangs burgers die met ‘foute’ genen rondlopen. Een soort ‘Untermenschen’ dus.

 

pitcairn

Wat degeneratie als gevolg van foute voeding teweeg kan brengen, bewijst het verhaal van het Polynesische eiland Pitcairn, genoemd naar een Engelse matroos genaamd Robert Pitcairn, die het eiland ontdekte. Het waargebeurde verhaal van de muitenij op de Bounty spreekt nog steeds tot de verbeelding. Wat er daarna gebeurde was echter nog veel interessanter.

Kapitein William Bligh van de H.M.S. Bounty was een zeer wrede en brute man. Hij behandelde zijn bemanning zo slecht dat de meerderheid besloot te muiten door Bligh en zijn volgelingen op een bootje op zee achter te laten en zelf koers te zetten naar Tahiti. Negen overgebleven mannen, tien Tahitiaanse vrouwen, een meisje en zes Tahitiaanse mannen gingen daarna op zoek naar een onbewoond eiland om een nieuw bestaan op te bouwen, zodat ze niet gevonden zouden worden door de Engelsen.

Dit bleek een gouden zet, want nadat Bligh en zijn mannen met veel omwegen Engeland bereikten en de regering op de hoogte stelden, zetten de Engelsen een zoektocht in. De muiters die naar Tahiti waren gevlucht, werden daar gevangen genomen en overgebracht naar Engeland, maar de Bounty en de resterende bemanning werden nooit gevonden. Deze mensen waren slim genoeg geweest om zich te vestigen op het onbewoonde eiland Pitcairn.

            Er onstond een primitieve gemeenschap die in vrede leefde van inheemse voeding van het land en uit de zee, zoals vis, kokosnoten, zoete aardappels, yams (ook een soort zoete aardappel), sinaasappels en pompoenen. De woorden van Kapitein Stains, die in 1814 met de H.M.S. Britain een bezoek bracht aan het eiland, spreken boekdelen: “De jonge mannen die op het eiland geboren waren, waren allen erg atletisch en mooi gebouwd, ze hadden een open, sympathieke en welwillende gezichtsuitdrukking en hadden een hartelijke goedheid. De jonge vrouwen waren bijzonder bewonderenswaardig. Ze waren groot en stevig en mooi gebouwd. Hun gezicht had een grote lach en een goed humeur en ze hadden een hoge fatsoensgraad en bescheidenheid, die nergens in enigerlei andere hoogstaande gemeenschap werd aangetroffen.”

            Helaas namen de Britten in 1840 bezit van het eiland en maakten er een handelscentrum van voor schepen die daar stopten. De eilandbewoners gaven hun gezonde voedsel in ruil voor het voedsel van de blanken, dat toen al bewerkt en ingeblikt was. Het inheemse voedsel werd nog wel gedeeltelijk gebruikt maar aangevuld met voedsel van buitenaf. Het archief van Pitcairn dat van 1790 tot 1854 zorgvuldig werd bijgehouden, evenals de geschriften van reizigers, beschrijven een snelle toename van ziekte, al een jaar nadat de Britten Pitcairn tot handelspost maakten:

Eén enkele griepepidemie zorgde in 1841 voor vijftig griepgevallen bij een gemeenschap die nog nooit eerder griep had gekend. In 1843 werd de eerste kankerpatiënt vermeld. Uit het archief van 1845 kunnen we de volgende ziektes opmaken: astma, reuma, tuberculose en natuurlijk de alsmaar terugkerende griep. In 1849 trof opnieuw een epidemie de groep en had men een “zeer uitputtende hoest”. In 1853 kwam de griep opnieuw terug en in 1856 observeerde een missionaris genaamd Murray: “Alhoewel het klimaat niet ongezond kan worden genoemd voor het volk, leven de mensen in het algemeen niet lang. Arthur Quintal, de oudste man die er nu leeft, is ongeveer 60 jaar. Elizabeth Young, de dochter van de latere John Mills, de oudste persoon op het eiland, is 64 jaar oud, ze werd geboren in 1792. De ziektes waardoor de mensen het meest getroffen worden, zijn reuma, griep, aandoeningen van de gal en hartziektes.”

Klinkt een beetje als onze samenleving nu, nietwaar? Deze mensen hadden uitstekende genen, dus hun aandoeningen waren niet genetisch. Integendeel, ze waren het gevolg van razendsnelle degeneratie als gevolg van het opgeven van hun inheemse voeding in ruil voor de voeding die wij als blanken al honderden jaren tot ons nemen en die ons lichamelijk en geestelijk elke dag een beetje meer sloopt. Maar volgens de huidige wetenschap heeft het niets met voeding te maken en is het ‘genetisch’.

Het bovenstaande verhaal staat vermeld in een oud boek uit 1952 geschreven door Arnold De Vries genaamd Primitive Man and His Food en dat door Rob Hundscheidt in het Nederlands is vertaald als De primitieve mens en zijn voedsel. Met zijn toestemming vermeld ik hieronder de meest sprekende uitspraken van onderzoekers, missionarissen, zeevaarders en ontdekkingsreizigers over wat er werkelijk in de mens zit als hij het juiste voedsel eet en wat er in de mens zit als dat verandert. Wat in de mens komt, bepaalt rechtstreeks wat eruit komt. Je bent wat je eet.

 

dat bevalt prima!

In het boek van Arnold De Vries word je om de oren geslagen met anecdotisch bewijs dat een gezonde geest gepaard gaat met een gezond lichaam. Laten we allereerst kijken naar de manier waarop vrouwen in primitieve volkeren van een kind bevielen. In het algemeen was het geen gebeurtenis van bijzondere betekenis: de weeën duurden vaak niet langer dan een half uur, de bevalling verliep snel en nagenoeg pijnloos en de vrouwen gingen doorgaans binnen een half uur na het bevallen met het kind op de rug weer aan het werk. Ook kregen de kinderen twee tot drie jaar borstvoeding. Neem dit voorbeeld van een Eskimo-vrouw beschreven door een onderzoeker genaamd Bilby:

”Een meisje wordt begeleid en geholpen bij de geboorte van een kind bij haar eerste baby, maar daarna niet meer. De aanstaande Eskimomoeder moet alleen zijn (uitgezonderd de eerste keer) in een kleine woning die apart staat en zonder enigerlei hulp  Tegen de geboorte ziet men zonder enigerlei angst op en men ziet het meer als een kleinigheid. Ik ben bekend met een geval van een echtpaar dat samen op reis was op hun slee, midden in hartje winter, toen de vrouw opeens het kind moest baren. De mannen stopten de reis en maakten haastig een schuilplaats uit sneeuw klaar. De vrouw rustte daar, ging daar een tijdje liggen, en legde vervolgens haar nieuwgeboren kind in een doek, kwam terug naar de slede en vervolgde de reis. Een lange dagreis later kwam ze aan in het dorp waar naartoe ze op reis was en al vlug liep ze daar weer net zo sterk en gezond rond als tevoren.“

De Britse arts Sir Robert McCarrison deed onderzoek naar de voedingsgewoontes van volkeren in India en Pakistan en kwam onder andere bij de Hunza’s, een bergvolk uit Noord-Pakistan. Dit is wat hij schreef over borstvoeding bij de Hunza’s: “De zuigelingen worden zo gevoed zoals de natuur het bedoeld heeft: aan de borst. Als deze voedingsbron niet toereikend is, sterven ze; maar hen wordt dan tenminste wel de toekomstige maag- en darmklachten bespaard waarvan de oorzaak zo vaak in de eerste fles zit.”

            Zo brachten vrouwen in Zuid-Afrika een kind ter wereld: Als een vrouw op het punt staat te baren, schaart een groep mannen en vrouwen, jong en oud, zich om haar; dan baart ze temidden van hen zonder enigerlei schaamte het kind. En dit duurt nooit langer dan een kwartier of een half uur en wordt niet begeleid door enigerlei geschreeuw of andere tekens van pijn.” (Astely, reiziger)

De Duits-Russische reiziger George von Langsdorff bestudeerde de bewoners van de Polynesische Marquesa-eilanden. In Primitive Man and His Food van Arnold De Vries staat te lezen “dat de vrouwen erg makkelijk zonder problemen kinderen kregen, en dat ze hoogstens een half uur voor het baren nodig hadden. De kinderen kregen borstvoeding en werden niet van de moederborst afgehaald totdat ze in staat waren om te spreken en alleen rond te lopen en in de eerste jaren werd deze melkvoeding aangevuld met fruit en rauwe vis.”

Veruit de meeste beschrijvingen van baren en zogen in het boek van De Vries zijn die van Noord- en Zuid-Amerikaanse indianen. Dokter Benjamin Rush was één van de ‘Founding Fathers’ van de Verenigde Staten. Hij beschreef dit over de voortplanting van de Noord-Amerikaanse indianenvrouw: “De enige vroedvrouw van de squaw is de natuur. Haar barensweeën zijn kort en gaan met maar een beetje pijn gepaard. Iedere vrouw wordt in een eigen ruimte alleen gelaten en nadat ze zichzelf in koud water gewassen heeft, gaat ze weer terug naar haar gewoonlijke dagelijkse werk.” 

Een reiziger genaamd Bancroft beschreef dat Ingalik-vrouwen in Alaska “knielend baren en zonder pijn en ze waren maar zelden langer dan een uur weg van hun huishoudelijke werk.” Weer een andere reiziger, Begert, zag dat “de Californische vrouwen zonder problemen en enigerlei hulp baarden.” De Franse zeevaarder La Perouse schreef over dezelfde indianen in 1786 “dat zij maar weinig ongemak hadden tijdens de zwangerschap en vrijwel altijd zonder enigerlei problemen baarden.“

Tijdens een expeditie tekenden de Amerikanen Meriwether Lewis en William Clark het volgende op: “Eén van de indianenvrouwen, die twee van onze lastdieren leidde, stopte na anderhalve kilometer bij een beekje om te gaan liggen. En na een uur haalde ze ons weer in, blijkbaar in goede gezondheid, met haar nieuwgeboren kind.”

De Amerikaanse auteur Washington Irving beschreef het als volgt: ”Desquaw van Pierree Dorion die met haar echtgenoot bij een gezelschap was aangesloten dat in de winter over de Rocky Mountains trok, terwijl de grond met meer dan een halve meter sneeuw bedekt was, begon plotseling te baren en verrijkte haar echtgenoot met een kind. In de loop van de volgende morgen was de familie Dorion weer aanwezig zoals tevoren en de moeder zag eruit alsof er niets was gebeurd.”

H.B. Cushman leefde vele jaren onder de indianen. Hij merkte op dat “zowel bij de Choctaw-vrouwen als ook bij de andere indianen het baren geen enkel ongemak opleverde, noch onderbrak het langer dan enkele uren het huishoudelijk werk. In tegenstelling tot haar in de beschaving levende zus wensten zij, eisten zij of accepteerden zij geen enkele hulp. Ik heb meegemaakt dat ze gedurende de nacht een kind baarden en kon ze de volgende morgen weer bij hun dagelijkse werk zien.”

De Indiaanse geschiedschrijver William McIntosh kwam tot soortgelijke conclusies: “Als een vrouw in verwachting is, voert ze haar gebruikelijke arbeid uit, ervan overtuigd dat werken goed is voor haarzelf en haar kind, het baren verloopt heel makkelijk en ze kan de volgende dag na haar baren met het kind op haar rug gezien worden, daarbij geen van haar voorgaande bezigheden verzakend.“

            Zet dit af tegen de ervaringen van indianenvrouwen in reservaten vandaag de dag. Uit Primitive Man and His Food: “De eens zo probleemloze voortplanting heeft zich zo enorm verslechterd dat de indiaanse vrouwen van tegenwoordig net zo veel angst en problemen voor het baren hebben als de blanke vrouw. Dr Weston Price werd door Dr  Davis van het indiaanse reservaat in Brantford in Ontario geïnformeerd dat “problemen en complicaties rond de geboorte het meeste voorkwamen van alle gevallen in het hospitaal, met lange weeën en pijnlijke geboortes, die er tegenwoordig algemeen voorkwamen, en dat chirurgisch ingrijpen vaak nodig was.”

Dit is het gevolg van degeneratie. Wij zijn dat gaan beschouwen als normaal, maar het is allesbehalve normaal! Dit is zoals de natuur het bedoeld heeft: “De Braziliaanse vrouwen zijn extreem vruchtbaar, het baren verloopt erg makkelijk en ze hebben maar zelden een misgeboorte: Nauwelijks is het kind gebaard of ze staat al op om naar de dichtsbijzijnde rivier te gaan en zonder enigerlei hulp wast ze zich daar.” (Nieuroff, ontdekkingsreiziger). “De inheemse Braziliaanse vrouwen zijn extreem vruchtbaar en baren makkelijk, waarbij zij in het bos gaan en dit alleen doen en dan terugkomen en zichzelf en het kind wassen.” (Rogier, ontdekkingsreiziger) “Als een vrouw haar eerste kind baart, gaat ze meteen daarna weer over tot haar dagelijks werk, net als tevoren.” (Warren, ontdekkingsreiziger)

gezonder en ouder dan ooit?

Toen Cristopher Columbus voet aan wal zette op Amerikaanse bodem werd hij vriendelijk begroet door indianen en beladen met geschenken. Voor de indianen waren Columbus en zijn mannen geen vreemdelingen, maar vrienden die ze nog niet kenden. Columbus, geestesziek als hij was door degeneratie, schreef echter in zijn dagboek dat deze indianen ideaal als slaven konden dienen. En dat is exact wat er gebeurde.

De diep spirituele indianen zagen alle leven als bezield en hadden niet voor niets het vredespijpritueel. De geschiedenis van Amerika is echter gebaseerd op genocide (volkerenmoord), waarbij blanke toeristen vanuit treinen konden prijsschieten op bizons, de voornaamste voedingsbron van de indianen. Indianen kregen ‘vuurwater’ (whiskey en andere gedestilleerde dranken), om ze letterlijk en figuurlijk lam te maken, en dekens besmet met pokken en mazelen. Talloze beloftes zijn gebroken door de blanken en de Amerikaanse geschiedenis hangt van mythes en leugens aan elkaar.

              Vandaag de dag is de Noord-Amerikaanse indiaan gebroken en bijna uitgeroeid met een ongekend niveau van degeneratie, waarbij alcoholisme en diabetes een grote rol spelen. De Zuid-Amerikaanse indiaan staat nog wel dichter bij de bron. Om te zien tot welke staaltjes van fysieke en mentale gezondheid de Noord- en Zuid-Amerikaanse indianen ooit in staat waren, citeer ik wederom uit Primitive Man and His Food van De Vries.

De Spaanse ontdekkingsreiziger Cabeza de Vaca omschreef in 1527 indianen in Florida als “zeer goed gebouwd, zonder overtollig vet, erg sterk en erg kwiek.” De Franse ontdekkingseiziger René de Laudonnière zag de oudste vrouwen dansen met jonge vrouwen en noteerde het volgende: “De behendigheid van de vrouwen is zo goed dat ze over brede rivieren kunnen zwemmen terwijl ze hun kind op een van hun armen meenamen. Ze klimmen ook erg behendig in de hoogste bomen van het land.” De Monts, een Franse ontdekkingsreiziger, bewonderde het uithoudingsvermogen van de indianen en merkte op dat dit zó goed was dat ze urenlang konden zwemmen en eerder honger kregen dan dat ze moe werden en dat “de mannen op een vis in de zee jagen en die ook vangen als die niet al te groot is.“

            Zelfs de volkeren die het minst oud werden en onder de meest extreme omstandigheden moesten overleven, kenden niet of nauwelijks ziekte. De ontdekkingsreiziger Begert schreef: “Ondanks hun eenvoudige voedsel en harde leven zijn de Californiërs maar zelden ziek. Ze zijn in het algemeen sterk, stevig, en veel gezonder dan de vele duizenden mensen die dagelijks in overvloed leven op het meest uitgekiende voedsel bereid door de meest bedreven Parijse koks. Het was algemeen bekend dat jicht, beroerte, oedeemvorming, verkoudheden en petechiaalkoortsen onder hen vrijwel niet voorkwamen. Voor de betere soorten volkeren kan nog meer gezegd worden, die hadden een algehele afwezigheid van ziekte zoals tuberculose, pokken, mazelen, trachoom en syfilis. Kanker kwam erg zelden voor, zelfs op hoge leeftijd, en ook andere degeneratieve processen kwamen niet vaak voor.”

            Pigaffeta, de kroniekschrijver van Magellan’s reis om de wereld in de negentiende eeuw, was een van de eersten die Braziliaanse indianen observeerde en beschreef: “Ze leven volgens de natuurwetten en bereiken een leeftijd van tussen de honderdvijfentwintig en de honderdveertig jaar.” De Monts, die in 1604 uit Frankrijk kwam, merkte op dat zij “enorm hoge leeftijden bereiken, gewoonlijk honderdveertig tot honderdzestig jaar.” Hij stelde ook vast dat ze “levendig en kwiek zijn op honderdjarige leeftijd.“ Een van de indianen, die Menbertou heette, was “boven de honderd jaar en heeft, net als alle anderen, nog geen grijze haar op zijn hoofd, en wat nog belangrijker is op deze leeftijd is dat ze nog al hun tanden hebben.” De ontdekkingsreiziger Nieuroff bezocht Brazilië in 1647 en beschreef ze zo: ”De Brazilianen worden vlug volwassen en behalen een hoge leeftijd, en dat zonder ziekte of kwalen; ze worden ook maar zelden grijs.”

Padre Bechamel, een missionaris, zag ze later in de eeuw en beschreef dat ”ze een gezond verstand bezitten, wat ze ontwikkeld en verfijnd hebben door een lange reeks van ervaringen, waarmee ze de vele jaren dat ze leven zijn voorzien: Want in hun visie sterft een mens vroeg als hij niet tot boven de honderd jaar leeft.” De onderzoeker Dominquez stelde vast dat deze indianen “behendig en krachtig zijn, lichtvoetig, met zulk een geduldig uithoudingsvermogen dat ze het dier uitputten en met hun handen kunnen vangen en daarnaast nog de nodige andere dieren kunnen vellen met hun pijlen.” Barlaeouds merkte op: “Ze renden bijna net zo hard als de dieren waar ze op jaagden.”

De Brazilianen onderscheidden zich ook met betrekking tot schoonheid en symmetrie van hun lichaam. De mannen zijn groot en gespierd maar nooit dik, met een mooi gevormd gezicht en armen en benen in zeer goede evenwichtige proporties. De ontdekkingsreiziger Warren beschreef vrouwen:”met gelaatstrekken en proporties zo mooi, dat de meest kritische symmetrische kenner niets anders zou kunnen dan zich aansluiten bij mijn mening.”

In 1768 bestudeerde de Spaanse ontdekkingsreiziger Francisco de Viedma de Yuracares van de Boliviaanse berggebieden en schreef daarover: “Dit zijn de langste bergmensen en hun vrouwen zijn fijn gebouwd. Alles bij de Yuracares duidt op kracht en soepelheid en ze zijn goed gebouwd. Hun trotse manier van lopen komt geheel overeen met hun karakter en de verheven mening die ze van zichzelf hebben. Ze zien er erg mooi uit en hun gezichten zijn vol van opgewekte levendigheid en trots.” De Franse ontdekkingsreziger Alcide d’Orbigny beweerde: ”We geloven dat dit de mooiste mensen zijn van alle landen die we hebben gezien.”

“In 1872 ontmoette ik een groep van tweehonderd naakte Chiriguanokrijgers” schreef de wijd bereisde kolonel Church over deze Boliviaanse indianen, ”en nergens onder de vele indianenvolkeren die ik op het westelijke continent heb ontmoet, heb ik mensen gezien die zo goed lichamelijk gebouwd waren, uitgezonderd misschien de Sioux van Noord-Amerika zoals die er vijftig jaar geleden uit zagen.”

De machtige Patagoniërs van de Argentijnse Pampa’s waren waarschijnlijk het meest bekend en het meest besproken van alle Zuid-Amerikaanse indianen. Hun kracht was verbazingwekkend. Volgens de Italiaan Antonio Pigaffeta was er grote inspanning van negen man nodig om een Patagoniër te overmeesteren die zijn schip bezocht. “Hoewel ze hem op de vloer hadden en zijn handen stevig vastgebonden, kon hij zichzelf daar toch uit bevrijden en vluchten, ondanks alle pogingen hem tegen te houden.”

De ervaring van de Argentijn Domingo Sarmiento was vrijwel hetzelfde. Hij bevestigde dat op zijn eerste reis tien Spaanse zeelieden nauwelijks een Patagoniër vast konden houden. Volgens de Engelse arts Sir Everard Home “lijken ze aan generlei ziekte onderhevig te zijn” en ”hebben ze een opmerkelijke goede gezondheid en velen van hen zijn erg atletisch en hebben een groot uithoudingsvermogen.”

In 1646 bestudeerde Alonso de Ovalle, een afgezant van Rome, in Santiago de Chili gedetailleerd de Araucan-indianen: “De kracht en moed van de vrouwen blijkt uit de hardheid waarmee ze opgegroeid zijn, want ze gaan geen hitte of koude uit de weg, en in de koudste winters, als de vogels omvallen van de kou, wassen ze hun hoofd in koud water en drogen nooit hun haren, maar laten ze gewoon nat zodat ze vanzelf drogen; en ook hun kinderen wassen ze in de rivier als ze nog erg jong zijn. Als de vrouwen zich zo al gedragen, wat valt er dan te verwachten van de mannen? Het is wonderbaarlijk hoe weinig ze de weersinvloeden schuwen, ook midden in de winter. Ik heb gezien dat ze machtige regenbuien weerstonden en toch lachten, zich niet bewust zijnde dat anderen van ons dit niet hadden kunnen volbrengen.

“Daardoor waren ze zo gehard, dat een wond die de moedigste Spanjaard in bed zou hebben gehouden zo weinig problematisch voor hen was dat ze zich er verder niet veel om bekommerden. Ik heb gezien dat ze een grote hoofdwond hadden opgelopen bij een ongeluk bij het spelen en alles wat ze deden was het wassen in koud water, nooit hun dagelijkse plichten verzakend; en op deze wijze, tezamen met het gebruik van hun eigen kruiden, die inderdaad van groot belang zijn, worden ze spoedig weer gezond; hun uitstekende constitutie helpt enorm in het genezen van wonden, net als ook bij alle andere ziekelijkheden, waarmee ze – in tegenstelling tot de Spanjaarden – zonder veel zorg en verpleging gezond worden.

“Als gevolg van de uitstekende constitutie van het volk, maakt de tijd niet zo’n sterke indruk op hen als deze op ons heeft; en ze dragen de jaren op machtige wijze, waarbij ze pas op zeer oude leeftijd grijs worden, op zijn vroegst met 80 jaar, en tot die tijd zien ze er uit als jonge mensen. Als hun haren helemaal wit zijn geworden, of ze hebben enigerlei kaalheid, dan kun je ervan uit gaan dat ze ergens rond de honderd jaar zijn. Ze leven allemaal erg lang, vooral de vrouwen, en als ze door hun leeftijd hun beoordelingsvermogen wat verliezen, faalt maar zelden hun geheugen dat ze tot op hun sterfdag behouden, waarbij ze zich zelfs hun jongste dagen kunnen herinneren.”

Charles Darwin schreef over de indianenvrouwen van Tierra del Fuego dat ze “vrijwel naakt waren en één volwassen vrouw was helemaal naakt. Het regende zwaar en het neervallende water kwam samen met het verstuivende water op haar lichaam. In een andere aanlegplaats niet ver daar vanaf kwam er op een dag een vrouw die een onlangs geboren kind droeg langs het vaartuig, en bleef daar min of meer uit nieuwsgierigheid, terwijl de natte sneeuw viel en smolt op haar naakte borsten en de huid van haar naakte baby. ‘s Nachts sliep ze tussen vijf of zes andere naakte mensen, nauwelijks beschermd tegen de wind en regen van hun onstuimige klimaat, op de grond en zo nat als dieren!”

Het hoofdstuk in Primitive Man and His Food over de indianen eindigt echter triest: “Het is nauwelijks noodzakelijk om uit te leggen dat deze indianen nu nog maar zeer klein in aantal zijn, het grootste gedeelte van het continent is vrijwel geciviliseerd. In al deze gebieden consumeert de inheemse bevolking hetzelfde voedsel als de blanken. Koffie, thee, geraffineerde meelproducten, geraffineerde suiker, zout en ingeblikt voedsel worden veelvuldig gebruikt. Tabak ziet men als een van de geneugten van het leven. Alcoholische dranken worden gedronken wanneer de inheemse indiaan die maar kan krijgen.

“De daaruit voortvloeiende lichamelijke veranderingen zijn erg opmerkelijk. Epidemieën van pokken en andere ziektes hebben grote delen van de bevolking het leven gekost als gevolg van de veranderde voedingswijze en tegenwoordig is er nog maar een klein deel van de oorspronkelijke bevolking over. In Brazilië is bijvoorbeeld de oorspronkelijke bevolking tegen het begin van de twintigste eeuw met tachtig procent teruggelopen. Tegenwoordig zijn de epidemische ziektes wel wat teruggedrongen, in hun kielzog achterlatend de vele degeneratieve processen die weliswaar minder dodelijk zijn, maar evengoed gevreesd en pijnlijk. Aantastingen van de tanden komen zeer algemeen voor, iedere volwassene is hier zichtbaar door getroffen en alle gehemeltes hebben doorgaans een zekere mate van misvorming. Veranderingen van de gezichtsvorm ontwikkelen zich in de generatie die volgt op de verandering van voedsel. De typische regelmaat van gelaatstrekken van de voorouders is verloren gegaan.

“Ook op mentaal gebied is de vernietigende uitwerking net zo volledig en vlug geweest. Voorheen waren de mensen nobel en trots, krachtig en moedig. Tegenwoordig zijn ze bangelijk gedwee en bereid, hoewel met tegenzin, om de tweederangs positie in te nemen die de blanke man hen toebedeeld heeft. Ze zijn minder fel en ook minder gelukkig en niet langer representatief voor het vriendelijke opgewekte ras zoals dat in het verleden bestond. Hun geest is gebroken, hun vertrouwen is verdwenen.”

 

je bent zo oud als je je voedt

Als je denkt dat absurd goede gezondheid en langlevendheid alleen voorbehouden was aan de indianen van weleer, lees dan de volgende beschrijvingen van natuurvolkeren in andere delen van de wereld.

Alexander Bogomets leidde in de jaren 1930 een groep wetenschappers om de bergbewoners van Abkazië (een provincie van het voormalig Russische Georgië) te bestuderen. Bogomets registreerde 35 personen in het gebied die tussen de 113 en136 jaar waren, waarvan van allen werd beschreven dat ze “levendig en kwiek waren.” Er was er een die zelfs ouder was, een primitief levende bergman die Zapara Kiut heette. Hij had geen geboortebewijs, maar van de zaken die hij zich herinnerde en de gebeurtenissen uit de geschiedenis die hij had meegemaakt, werd zijn waarschijnlijke geboortedatum op 1782 vastgesteld. Hij kon nog steeds goed genoeg zien om van alles te kunnen doen, kon goed lopen en had nog de helft van zijn tanden. Een andere inwoner was Khapara Knut die 155 jaar was, hij overleed in 1936. Van Adleyba Madczachva van het dorp Tchilov werd gezegd dat hij 150 jaar was. Bogomets: “Hij ziet er goed uit, heeft een uitstekend geheugen.” In een ander gebied van de Kaukasus, kort bij Grozny in het dorpje Elistandizi, werden Khansimurad Dadayev en Gunakbay Geziev aangetroffen, die respectievelijk 147 en 166 jaar oud waren. 

            Ik noemde al eerder de Hunza’s in Noord-Pakistan. De beroemde generaal Charles Bruce trok in 1894 op een van zijn bergexpedities naar het Hunzagebied en beschreef hen als ”hoogst vriendelijk in de omgang”. Hij verwees naar de Hunza’s als “zo actief als een volk maar kan zijn, en zulke goede klimmers dat niemand in de wereld de Hunzamannen kan verslaan.” In 1903 beschreef de reiziger Sir Aurel Stein zijn verbazing toen hij in India een Hunza-koerier ontmoette die meer dan 420 kilometer in maar zeven dagen tijd te voet had afgelegd. Hoewel deze tocht over enkele van de hoogste bergen ter wereld en de Mintaka Pas liep, was de boodschapper bij aankomst niet moe. Hij ging er vanuit dat dit niets bijzonders was.

Nauwelijks twee jaar later publiceerde Dokter Schomberg zijn geschriften van zijn bezoek aan de Hunza’s. Hij beschreef de uitstekende gezondheid van het volk, en om een idee van het uithoudingsvermogen te geven, schreef hij: “Het is vrij normaal voor een Hunza om zonder onderbreking negentig kilometer naar Gilgit te lopen, daar zijn zaken te doen, en weer terug te keren.” Later bezocht C.P. Sckrine de Hunza’s en schreef over hun gelukkige en gezonde manier van leven. Hij schreef over zijn verbazing toen hij het regeringshoofd, Muhammad Mazin Kham, polo zag spelen, terwijl hij bijna 70 jaar oud was. “Hij is nog altijd een wonderbaarlijke speler,” schreef Sckrine,” en hij sloeg geen enkele keer een bal minder ver weg dan 100 meter.”

De eerder genoemde Dokter Robert McGarrison hield in 1922 zijn beroemde Mellon-lezing op de universiteit van Pittsburgh voor de Society for Biological Research. Hij vertelde van het opmerkelijke Hunza-volk. ”In de tijd dat ik onder deze mensen was, heb ik geen enkel geval van slechte spijsvertering gezien, of een maagzweer, of een blinde darmontsteking, of dikke darmonsteking, of kanker. Bij dit volk was een overgevoelige buikstreek door stress, angst of koude geheel onbekend. Hun bewustzijn van dit deel van het lichaam stond doorgaans enkel in verband met het gevoel van honger. Bij mijn terugkeer naar het Westen viel me duidelijk op dat de zeer goede abdominale gezondheid van de Hunza’s een opmerkelijk contrast vormde met de spijsvertings- en darmklachten van onze hooggeciviliseerde gemeenschappen hier in het Westen.”

Op 2 januari 1925 beschreef McCarrison in het Journal of Royal Society of Arts de buitengewone kracht en uithoudingsvermogen van deze mensen: “De kracht en het uithoudingsvermogen van deze mensen is uitzonderlijk; te zien hoe iemand van dit volk zijn schaarse kleding uitdoet en een oogstrelende lichaamsbouw heeft, dan midden in de winter in een gletsjerrivier springt, en dat net zo onbezorgd als dat wij in onze moderne maatschappij een warm bad nemen, is beseffen dat de perfectie van het lichaam en een hoog lichamelijk uithoudingsvermogen haalbaar zijn door middel van de simpelste voedselsoorten, mits deze van de juiste soort zijn. Deze mensen leven erg lang en zijn tot op hoge leeftijd erg sterk. De ziektes en kwalen die in ons volk zoveel voorkomen, komen bij hen maar zelden voor. Ziektes zoals maag- en darmstoornissen, dikke darmontstekingen en kanker zijn er buitengewoon zeldzaam.”          

Een andere onderzoeker,. E. F. Knight, beschreef de Hunza’s als “een joviaal en opgewekt volk” en de vrouwen als “heel erg mooi, met een rose blos op hun gezicht, mooie gelaatstrekken en levendige ogen.” Met betrekking tot hun grote weerstand tegen kou, vertelde hij over Hunza-dragers die “over paden liepen die met scherpe stenen bezaaid lagen en met blote voeten en benen door sneeuwstormen liepen. Sommige van hen waren zelfs naakt tot aan hun middel.” Een andere onderzoeker vertelde over het zien van de Hunza’s “die speelden zoals robben in de winter, en dat ze aan de ene kant van de rivier in een gat in het ijs sprongen om er onderdoor te zwemmen en aan de ander kant door een ander gat in het ijs weer naar buiten te komen.“

De diplomatenvrouw Jenny Visser-Hooft schreef over hun “onvermoeibare energie” wanneer de Hunza-dragers na een lange inspannende voettocht ’s avonds wild en krachtig gingen dansen. Jerome Rodale, de man die verantwoordelijk is voor de term ‘biologische landbouw’, schrijft dat “de Hunza’s 35 kilometer per dag over onregelmatig bergachtig gebied lopen terwijl ze zwaar beladen zijn en dan vervolgens tot diep in de nacht dansen op hun pretmakende feesten, die ‘tarnasha’ heten. Hij gelooft dat de Hunza’s “te veel energie hebben en dat het dansen een stabiliserende factor is.”

Mentaal stonden de Hunza’s bekend als een intelligent en opgewekt volk. Mevrouw. E. O. Lonimer schreef “dat er geen zwakzinnigheid bij hen voorkomt”. De langlevendheid van de Hunza’s was veel beschreven. Betovergrootouders kwamen vaak voor en honderdjarigen hadden minder lichamelijk verval dan oude mensen in de beschaafde wereld. In 1947 stuurde de mir van Hunza een brief naar Rodale waarin hij schreef dat iedereen in zijn land “aan een natuurlijke dood sterft, als deze niet van een berg valt of door een ander ongeluk sterft”. In dezelfde brief benadrukte hij dat geen van zijn inwoners ooit een verkoudheid of iets dergelijks had.

Over de Aboriginals in Australië is ook veel geschreven. Ontdekkingsreizger William Jackson beschreef hun zintuigen nadat hij in 1853 vrijwillig een behoorlijke tijd bij hen leefde. ”Hun gezichtsvermogen en reuk zijn zo uitzonderlijk goed dat ze in staat zijn iets te zien of te ruiken dat voor een beschaafd mens onmogelijk zou zijn en die dit geheel niet zou waarnemen.” Weston Price schreef dat ze bewezen de manen van Jupiter te kunnen zien “door de man bij de telescoop te vertellen wanneer een verduistering van een van de manen zich voordeed.“ De Aboriginals konden ook dieren op een afstand van ruim anderhalve kilometer zien bewegen, iets wat de beschaafde mens onmogelijk kan. Dat de prehistorische mens een soortgelijk goed gezichtsvermogen had, wordt bevestigd door archeologen die een prehistorische grotschildering van de Pleiade-sterrengroep ontdekten. Deze schildering bestond uit tien sterren, waarvan vier alleen met telescopen te zien zijn.

De lichamelijke kracht en behendigheid blijkt uit een bericht van ontdekkingsreiziger Philip Chauncy. Chauncy beschreef dat hij inheemse Australiërs atletische prestaties zag uitvoeren die zelfs door acrobaten uit een circus als te moeilijk of onmogelijk werden beschouwd. Hij beschreef een voorbeeld van buitengewone beheersing van lichaam en gezichtsvermogen van een Aboriginal die op slechts tien tot 15 meter afstand het doelwit was van professionele gooiers van cricketballen en met succes minstens een half uur deze ballen succesvol kon ontwijken of afweren met een klein schildje. In een ander geval beschreef hij een Aboriginal die een cricketbal zo ver sloeg dat hij het Engelse professionele record met 13 meter verbeterde. Van een ander werd beschreven dat hij de beste circusacrobaten versloeg door van een springplank met een salto mortale over elf paarden heen te springen.

Chauncy beschreef een zo mogelijk nog indrukwekkendere prestatie. ”Ik zag een man van de grond af springen terwijl hij zijn hoofd zonder hulp van zijn handen in een hoed stak die omgekeerd op het hoofd rustte van een andere man, die op een paard zat – zowel deze man als het paard hadden een gemiddelde lengte. Deze inboorling landde aan de andere zijde van het paard met de hoed trots op zijn hoofd. De grote hoogte van de sprong en de precisie waarmee deze werd uitgevoerd om hem in staat te stellen zijn hoofd in deze hoed te steken, overtrof elke prestatie die ik ooit heb aanschouwd.”

 

je hart is je thuis

Zo gaat het maar door in Primitive Man and His Food. De Vries beschrijft verder nog Maori’s in Nieuw Zeeland, Afrikanen, diverse Polynesische eilandbewoners, eskimo’s maar ook bergvolkeren in Zwitserland en eilandbewoners in de buurt van Schotland. Over de hele wereld is het hetzelfde, telkens komen dezelfde kenmerken terug: kracht; uithoudingsvermogen; mooie, symmetrische lichaamsbouw en gelaatstrekken; langlevendheid; het nagenoeg uitblijven van ziekte; een trotse houding en uitstraling; en vooral veel plezier, intelligentie en levenslust. Gekkenhuizen en gevangenissen waren er niet, want ze waren overbodig in deze gezonde samenlevingen.

Niet voor niets maakt het Engelse leger al van oudsher, inclusief de recente oorlog in Afghanistan, gebruik van mannen van het Nepalese Ghurka-volk. Deze mannen staan bekend om hun uitstekende kracht en klimvermogen, iets waartoe de Britse soldaten niet in staat zijn. Dit is waarom westerse legers guerilla-oorlogen verliezen. Vanuit de lucht kun je weliswaar superieur zijn met het allernieuwste wapentuig, maar als het om gevechten van man tegen man op de grond aankomt, zijn de bleke, lompe, blanke strijdkrachten die zich dagelijks ‘voeden’ met verzwakkende rommel vol met suiker, kunstmatige zoetstoffen en smaakversterkers, niet opgewassen tegen de afgetrainde, behendige en mentaal scherpe guerilla-strijders. Dit wordt treffend omschreven als ‘eat for defeat’ (eet om verslagen te worden). Het is van de Viet Cong-guerillastrijders tijdens de Vietnam-oorlog bekend dat ze Amerikaanse soldaten konden ruiken aan de hand van hun voedingspatroon.   

Ongekende kracht is wat er werkelijk in de mens zit, niet misdaad, oorlog, depressie, negativiteit en andere vormen van zwakheid. Deze natuurvolkeren waren formidabele krijgers en konden een ongenadig pak slaag uitdelen, maar alleen als ze bedreigd werden. De mens heeft een verdedigend instinct en is van nature niet aanvallend, agressief, sadistisch en wreed. Degeneratie heeft de mens echter lichamelijk en geestelijk op een lagere frequentie gebracht dan waar hij hoort te zitten. Helaas geldt dit ook voor de natuurvolkeren beschreven in Primitive Man and His Food. Het boek gaat hier ook op in. De verhalen zijn even triest als wat de Noord- en Zuid-Amerikaanse indianen is overkomen.

In die staat verkeren wij nu al eeuwen, maar de laatste zestig jaar zijn we in een absoluut dieptepunt geraakt, met name vanaf de jaren 1980 toen de kunstmatige zoetstof aspartaam in de voedselketen geïntroduceerd werd en er alsmaar meer gebruik werd gemaakt van geharde, meervoudig onverzadigde, plantaardige vetten. Ik kom dagelijks mensen tegen die zich constant vermoeid voelen, maar als ik ze wijs op het feit dat ze zoetekauwen zijn en het onder andere de suiker is die hen uitput, vinden ze wel de energie om hun ‘enige pleziertje’ te verdedigen.

Nederlanders zijn keien in het verdedigen van hun slechte gewoontes, bijvoorbeeld roken. Het cliché  “je leeft maar één keer” hoor ik maar al te vaak. Ik zeg dan altijd: “Je gaat maar één keer dood”.De andere varianten zullen ook bekend klinken: “Je kan tegenwoordig helemaal niks meer eten, je krijgt overal kanker van” (kennis is macht, als je zo doorgaat krijg je inderdaad overal kanker van), “Ik wil gewoon kunnen leven” (waarom kies je dan voedsel dat je lichaam aanzet tot overleven?), “Anders moet ik overal over nadenken” (gebruik die hersenen, anders sterven ze af), “Je moet toch ergens aan doodgaan?” (ben je levensmoe, heb je zo weinig respect voor jezelf?).

Het valt me telkens op wat voor krabbenmand we hebben gecreëerd. Mensen eten zich nog liever dood dan sociaal buiten de mand te vallen. De kans is erg groot dat de andere krabben je terug in die mand proberen te trekken, dus je moet sterk in je schoenen staan. Daarnaast voedt onze maatschappij het zelfsaboterende ego, waardoor mensen onbewust niet gezond willen worden, willen lijden en zelfs niet willen leven.

Dit overkomt zelfs mensen die wél voor een gezond voedingspatroon kiezen. Je kunt zo gezond eten als je wilt, maar als je onbewuste negatieve emotionele signalen naar je cellen geeft,  gaan ze op slot en komen die voedingsstoffen niet of nauwelijks binnen. Wie geen totale verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn gezondheid zal aan en door zelfsabotage blijven lijden.

Eén ding is zeker: het heeft niets met genen te maken en alles met de dode ‘voeding’ die we tot ons nemen. Een goed voorbeeld uit het boek van Arnold De Vries dat ik je niet wil onthouden: “Dr McGarrison beschreef in zijn beroemde Gonoor-experimenten dat groepen witte ratten die de standaard Hunza-voeding kregen zachtmoedig en vriendelijk waren, terwijl de ratten die het voedsel van de gedegenereerde volkeren van India kregen allemaal zonder uitzondering nors en gemeen werden”.

Wat we van de goede verhalen over natuurvolkeren kunnen leren, is dat we nodig de weg terug moeten vinden. Het is deze positieve informatie die werkelijk ligt opgeslagen in onze genen. Dat is waar we vandaan komen, we hoeven het ons alleen maar te herinneren. De weg terug loopt via het hart. In het Engels bestaat er een uitdrukking ‘home is where the heart is’: je hart is je thuis.


 

 


 


View My Stats