Op 9 juli heeft de Grote Kamer van het Europese Hof tot
bescherming van de Rechten van de Mens (het Hof) uitspraak
gedaan in de zaak die drie levenslanggestraften tegen het
Verenigd Koninkrijk hadden aangespannen (Vinter e.a). De
uitspraak is van direct belang voor zowel de oplegging als
de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in
Nederland.
Volgens de uitspraak van het Hof moet een levenslange
straf verkortbaar zijn en uitzicht bieden op
invrijheidstelling. De betrokken staat moet dan ook voorzien
in een hiertoe geëigende procedure (‘dedicated mechanism’).
Deze procedure moet bij oplegging van de straf bestaan. Zo
niet, dan is de straf vanaf het begin in strijd met het
verbod van een inhumane behandeling (artikel 3 EVRM).
Het Hof voert voor zijn standpunt in het bijzonder twee
gronden aan. De eerste is dat de perspectiefloze straf het
risico in zich bergt dat de veroordeelde niet kan boeten
voor wat hij heeft misdaan; wat hij ook doet, hoe hij zich
ook ontwikkelt, het biedt hem geen verlichting. Integendeel,
de straf wordt zwaarder naarmate de tijd verstrijkt. Dat
acht het Hof slecht te verenigen met de eis van
proportionaliteit. Ook sluit het Hof zich aan bij de
opvatting van het Duitse Constitutionele Hof dat een
levenslange straf zonder perspectief in strijd is met de
menselijke waardigheid.
Het Hof stelt vast dat meeste Europese landen zich bij de
tenuitvoerlegging van levenslange straffen laten leiden door
het beginsel van resocialisatie. Die landen kennen een
procedure tot herbeoordeling van de straf en passen die toe.
Dit resocialisatiebeginsel wordt bovendien internationaal
gedeeld. Dit betekent dat tijdens de tenuitvoerlegging de
mogelijkheid van rehabilitatie moet worden geboden.
De drie Engelsen zitten levenslange straffen uit die
alleen wegens ‘terminale ziekte’ en ‘zware lichamelijke
handicap’ kunnen worden verkort. Hoewel ook op andere
gronden gratie zou kunnen worden verleend, is dat niet in de
Engelse wetgeving vastgelegd en is het onzeker of, en zo ja
wanneer, zij op basis van die gronden in aanmerking zouden
komen voor invrijheidstelling. Een en ander biedt naar het
oordeel van het Hof te weinig rechtszekerheid om te kunnen
spreken van de vereiste verkortbaarheid van hun straf.
In Nederland kan een levenslanggestrafte net als in
Engeland gratie vragen. De Minister van Veiligheid en
Justitie beslist hierover. De Staatssecretaris en de
Minister van Veiligheid en Justitie stellen echter dat van
terugkeer in de samenleving geen sprake is tenzij gratie
wordt verleend en dat een levenslange straf in beginsel
levenslang moet duren. Tijdens de tenuitvoerlegging wordt
volgens de bewindslieden ‘uiteraard’ niet aan resocialisatie
gewerkt.
De overwegingen van het Hof geven aanleiding om te
veronderstellen dat dit tenuitvoerleggingsbeleid in strijd
is met artikel 3 van het Europese mensenrechtenverdrag.
Zelfs oplegging van de straf is hierdoor kwestieus geworden.
Sedert zijn oprichting in 2008 jaar vraagt het Forum
humane tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf
aandacht voor de onvolkomenheden van de Nederlandse
gratieprocedure. Het ontwikkelde een voorstel voor de
vereiste review (‘Wetsvoorstel VI voor
levenslanggestraften’, www.forumlevenslang.nl). Dit voorstel
voorziet in een procedure die de veroordeelde de
mogelijkheid biedt de noodzaak van verdere tenuitvoerlegging
van de straf aan een rechter voor te leggen. Met deze
procedure wordt voldaan aan de door het Hof geformuleerde
voorwaarden. Het Forum ziet de uitspraak van het Hof daarom
als een krachtige ondersteuning van het wetsvoorstel.